Op de dag dat de Senaat het kabinet in een motie opriep € 150 miljoen te reserveren voor een long covid-fonds voor zorgpersoneel, berichtte minister Helder (Langdurige zorg) de Tweede Kamer afgelopen week dat zij na een vastgelopen overleg met werkgevers alsnog met een regeling komt voor zorgpersoneel dat getroffen is door long covid.
Dat klinkt misschien goed, maar de vakbonden zetten een kort geding tegen de in hun ogen tergend langzame Staat door. Het is inderdaad een al langer lopend dossier dat opnieuw bewijst dat het aan het beroepsziektenfront goed mis is.
Al tijdens de eerste lockdown is gepleit voor een regeling die getroffen zorgpersoneel de weg van het aansprakelijkheidsrecht zou besparen (Overheul, Rijnhout & Van den Bos, NJB 2020/1644). Zo’n regeling kwam er niet, terwijl er wel slachtoffers vielen. Deze slachtoffers of, in het ergste geval, hun nabestaanden kunnen de werkgever aansprakelijk stellen ex art. 7:658 BW, maar dat wordt een lastig verhaal. Zo moet de werknemer bewijzen dat hij schade heeft opgelopen tijdens zijn werk en dat is met de reële mogelijkheid van coronabesmetting buiten het werk geen sinecure. Er is nu één succesvolle claim, maar in die zaak waren de feiten heel sprekend (ECLI:RBAMS:2022:7569). Het lijkt verstandig van deze zwaluw geen zomer te maken.
In de loop van 2022 zetten de vakbonden het kabinet dan ook onder druk om te komen met een specifieke regeling. Geïnspireerd door bestaande door problemen in het aansprakelijkheidsrecht ingegeven tegemoetkomingsregelingen voor asbestgerelateerde ziekten en schildersziekte OPS en door de per 1 januari jl. ingevoerde tegemoetkomingsregeling voor stoffengerelateerde beroepsziekten, zetten de bonden in op een overheidstegemoetkoming die snelle erkenning inhoudt en een adequate vergoeding oplevert (net als in genoemde regelingen € 22.839). Zij hielden de druk op de ketel door met hogere aansprakelijkheidsclaims te dreigen, juist ook tegen de Staat die tijdens de pandemie een stevig appèl op zorgmedewerkers deed zonder hun veiligheid te kunnen garanderen.
In september toonde minister Helder zich bereid tot een ‘onverplichte tegemoetkoming’ van € 15.000 voor zorgmedewerkers die in de eerste golf van de pandemie covid opliepen op het werk en daarvan langdurige klachten ondervinden. Deze tegemoetkoming zou geen schadevergoeding zijn, maar ‘erkenning van het leed’ van de zorgmedewerkers. Tegelijkertijd vroeg het kabinet de Raad van State te adviseren over de houdbaarheid van zo’n regeling.
De Afdeling Advisering brak in een zogenoemde voorlichting eind november de staf over de constructie van een onverplichte tegemoetkoming en over de ‘erkenning van leed’ als grondslag. De Afdeling wees nadrukkelijk naar de werkgever als eerst verantwoordelijke en mogelijk ook aansprakelijke partij voor een beroepsziekte. Omdat die aansprakelijkheidsrechtelijke route echter lastig is en de overheid weliswaar een dringend beroep heeft gedaan op zorgmedewerkers maar jegens hen niet aansprakelijk meent te zijn, zou een eventuele overheidsvoorziening eerder voldoening zijn aan een op de overheid rustende natuurlijke verbintenis (een niet afdwingbare dringende morele verplichting) dan een ‘onverplichte tegemoetkoming’. Vanwege de verantwoordelijkheden van zowel werkgevers als overheid zou het uiteindelijk voor de hand liggen een regeling te treffen in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg. Op dit spoor gezet stuurde minister Helder medio december aan op overleg met werkgevers en werknemers over een collectieve regeling waaraan het kabinet dan een financiële bijdrage zou leveren vanuit een morele verplichting om de betrokken zorgmedewerkers aanvullend te ondersteunen.
Dit overleg is dus, zo leert de brief van minister Helder van 1 februari jl., mislukt. Werknemersorganisaties weigerden meteen al aan tafel plaats te nemen en werkgevers, verenigd in Brancheorganisaties Zorg, haken nu ook af. Volgens hen verdient een publieke regeling de voorkeur juist vanwege de bijzondere maatschappelijke omstandigheden en de verantwoordelijkheid van de overheid daarbij. In dezelfde brief stelt Helder dat zij nu alsnog voorbereidingen gaat treffen voor een financiële regeling voor zorgmedewerkers getroffen door long covid.
Zij denkt daarbij aan zorgmedewerkers die (1) krachtens een arbeidsrelatie werkzaam waren in verzorgings- en verpleeghuizen, ziekenhuizen, gehandicaptenzorg, wijkverpleging, geboortezorg, ambulancezorg, intramurale jeugdzorg, justitiële inrichtingen, intramurale geestelijke gezondheidszorg en huisartsenzorg, die (2) in de eerste golf van de pandemie (maart t/m juni 2020) intensief zorg hebben verleend aan covid-patiënten en die (3) langer dan twee jaar post-covid-klachten ondervinden waardoor zij minder of helemaal niet meer kunnen werken. Over deze afbakening valt te twisten (neem bijvoorbeeld de beperking tot de eerste golf), maar op dat vlak weten we in ieder geval nog iets over de kabinetsplannen. Dat ligt anders bij de inhoud en hoogte van de eventuele vergoeding. Houdt het kabinet vast aan de eerder genoemde € 15.000, wordt alsnog, zoals de bonden van meet af aan wilden, aangesloten bij de € 22.839 uit de andere tegemoetkomingsregelingen of komt er nog weer iets anders uit?
Uiteindelijk zal er wel een overheidsregeling komen die de uitkeringsgerechtigden in ieder geval een beetje helpt en dat is voor hen dan nog goed nieuws; het is tenminste iets. Van enige afstand bekeken stemt het beeld echter vooral treurig. Door een zoveelste staaltje van incidentenpolitiek wordt straks een nieuwe overheidsregeling aan het palet toegevoegd, zodat we aan het front van de beroepsziekten nog steeds te maken hebben met een niet functionerend aansprakelijkheidsrecht (althans een systeem dat veel gedupeerden geen soelaas biedt), met daarover heen gedrapeerd een langzaam groeiende lappendeken van tegemoetkomingsregelingen die nog steeds grote gaten vertoont – voor velen is ook geen tegemoetkoming weggelegd – en die de problemen van het onderliggende vergoedingssysteem helemaal niet oplost, eerder verdoezelt.
Dat onderliggende systeem moet nu eindelijk eens op de schop. Het slechte nieuws is dat politiek Den Haag niet in staat lijkt om de structuur te zien in de reeks van incidenten die uiteindelijk toch om haar aandacht vraagt.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2023/385, afl. 6
Afbeelding: © iStock