Politiek, samenleving en rechtspraak: vertrouwen in digitale zittingen

Wanneer het stof van de val van het kabinet Rutte IV langzaam neerdaalt, dient zich de vraag aan welke onderwerpen als controversieel aangemerkt worden. Hopelijk behoudt demissionair minister van rechtsbescherming Weerwind de noodzakelijke armslag om met een ontwerp voor de permanente regeling inzake online zitting in rechtszaken te komen.

Anders gesteld: de val van het kabinet zou geen argument mogen zijn nog meer te vertragen bij een ambitie die eigenlijk al gerealiseerd had moeten zijn.  

De tijdelijke wet Covid-19 bood voorzieningen voor de behandeling via elektronische middelen van zaken in bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Met het opheffen van de laatste coronamaatregelen, afgelopen 1 juni, zijn deze voorzieningen vervallen. Reeds in september 2021 sprak de Tweede Kamer met de toenmalig minister van rechtsbescherming over een structurele regeling. Inmiddels zijn bijna twee jaar verstreken en van een ontwerp voor een regeling is nog geen sprake. Ondertussen loopt bij de Raad voor de Rechtspraak een aanbestedingsprocedure voor de ontwikkeling van de digitale tool en is het de ambitie van de rechtspraak om in 2024 met een geheel nieuwe digitale zittingszaal van start te gaan. Niet langer een noodverband via een videobel-applicatie, maar een virtuele omgeving die in tal van opzichten het functionele equivalent van de vertrouwde zittingszaal moet worden. Voorzien van een heuse ‘digi-bode’ die procesdeelnemers op hun gemak stelt.

De vraag dringt zich op waarom het ministerie van J&V draalt met een permanente regeling. Aan de hoeveelheid evaluaties en suggesties voor eisen en waarborgen kan het niet liggen. Inmiddels beschikt het departement over een schat aan materiaal.1 Ook de standpunten van de Raad voor de Rechtspraak2 en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak zijn duidelijk.3 Bovendien wijzen al deze documenten in dezelfde richting: een beperkte aanpassing van Rechtsvordering aangevuld met een afwegingskader als ‘toolbox’ voor rechters. De inhoud van de wettelijke regeling lijkt verder redelijk overzichtelijk: zittingen zijn ‘fysiek, tenzij..’ en de rechter bepaalt of een zitting online i.p.v. fysiek plaatsvindt, ook als een of meer van de partijen daarmee niet akkoord is. De rechter komt tot diens keuze met inachtneming van artikel 6 EVRM, gebruik makend van een afwegingskader. Dit kader wordt momenteel binnen de verschillende Landelijke Vakinhoudelijke Overleggen ontwikkeld en zal de indicaties pro en contra een online behandeling benoemen. Deze indicaties betreffen niet alleen rechtsbeginselen als toegankelijkheid en tijdige procesgang, maar zien ook op kwesties als: complexiteit en aard van de zaak, eventuele emotionele beladenheid van de zaak en type procespartij (kinderen, personen met beperkte communicatieve vaardigheden).

Natuurlijk kan, zoals dat ook vóór Corona het geval was, met instemming van partijen gebruik worden gemaakt van digitale middelen. Maar voor goed functioneren van online rechtszittingen is meer nodig dan een soepele omgang met het welbekende ‘videobel-gedoe’. Ten tijde van de pandemie maakte de noodoplossing binnen de feitenrechtspraak in strafzaken duidelijk dat het verplichte digitale verhoor op gespannen voet stond met de fundamentele rechten van verdachten.4 Daarmee ligt in de huidige discussie de belangrijke vraag voor of de rechter in strafzaken wel het laatste woord moet hebben – zeker als de verdachte geen digitale zitting wil. Ook in civiel- en bestuursrechtelijke procedures is de digitale variant niet in alle opzichten het functionele equivalent van de fysieke zitting. Zo is het voor rechters veel moeilijker om gedrag, houding en emotie van procesdeelnemers te ‘lezen’. En bij familie- en jeugdzaken, waar de rechter met een kind alleen moet kunnen spreken, is het ingewikkeld te garanderen dat niet ook anderen meeluisteren. Tegelijkertijd: gegeven personeelstekorten en achterstanden vormt de efficiëntie van de digitale variant een welkome aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Hij bespaart procesdeelnemers reisbewegingen voor een zitting van 10 minuten, is laagdrempeliger voor mensen die moeilijk ter been zijn en toegankelijker voor personen die in het buitenland verblijven. Kortom, er zijn volop uitdagingen maar zeker ook kansen.

Tijdens een commissiedebat, vorig jaar november, deed minister Weerwind de toezegging in het eerste kwartaal van 2023 te komen met nadere informatie over een permanente regeling.5 Deze informatie, laat staan een ontwerpregeling, is er nog niet. Het treuzelen van J&V is des te opvallender, nu innovatie expliciet onderdeel is van de prijsafspraken die met de rechtspraak zijn gemaakt.6 Digitalisering wordt gezien als belangrijk instrument om opgelopen achterstanden weg te werken, lange doorlooptijden aan te pakken en de rechtspraak effectiever in te zetten, d.w.z. dichter bij de mensen die om een oordeel van de rechter vragen. Terug daarom naar mijn eerdere vraag waarom het ministerie van J&V draalt met een permanente regeling. Mijn inschatting is dat de kwestie ook een fundamenteel punt raakt: het vertrouwen binnen het departement in de wijze waarop de rechtspraak omgaat met de uitdagingen en onzekerheden die digitalisering en in dit geval digitale zittingen, onherroepelijk met zich mee zal brengen. De mate van vertrouwen laat zich aflezen aan twee maatstaven: 1. wil de wetgever op voorhand zoveel mogelijk alles dicht timmeren met het oog op voldoende rechtszekerheid? of 2. laat hij ruimte voor maatwerk door rechters in aansluiting op de behoeften van rechtzoekenden en samenleving? De eerste benadering is, gegeven de inherente dynamiek van technologische ontwikkelingen, ondoenlijk. Onwenselijk is zij evenzeer omdat (politiek) vertrouwen in het handelen van de rechtspraak een fundament van onze democratische rechtsstaat vormt. Ook wanneer dat handelen een digitale variant kent. Aan de rechtspraak de opdracht dat vertrouwen waar te maken en – gegeven de risico’s die digitalisering absoluut kent – de kloof met rechtszoekenden, verdachten, slachtoffers en breder de samenleving te verkleinen en zeker niet te vergroten.

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/1863, afl. 26

 

Afbeelding: Pixabay

 

Voetnoten

1 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/04/11/tk-videoconferentie-in-het-civiel-recht-en-bestuursrecht-beleidsreactie-rapport-verdachte-in-beeld-over-videoconferentie-in-het-strafproces; https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/handle/1887/3279384; Pro Facto - juridisch en bestuurskundig onderzoek | advies | onderwijs - Breed draagvlak voor behoud digitale zittingen rechtspraak (pro-facto.nl); https://projecten.zonmw.nl/nl/project/de-impact-van-de-coronacrisis-op-de-rechtspraak-en-de-positie-van-kwetsbare-rechtszoekenden; https://nvvr.org/wp-content/uploads/NVvR-Trema-6.pdf

2 De door de Raad ontwikkelde visie (zie Jaarplan 2023, p.17) is overigens (nog?) niet online beschikbaar.

3 https://nvvr.org/uploads/documenten/Standpunt-NVvR-online-zitten-def.pdf

4 Y. Buruma, Het nieuwe normaal, NJB 2020/1383, 2 juni 2020.

5 Debat 9 november 2022. Kamerstukken II 2022–2023, 29 279, nr. 747; Ook in een eerder debat: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29279-709.html#ID-1026112-d36e107

6 https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2022D37478

Over de auteur(s)
Author picture
Corien Prins
Hoogleraar Recht en Informatisering