Het ziet ernaar uit dat vanaf het komend najaar, net als in civiele en fiscale zaken, prejudiciële vragen in strafzaken aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd.1 Het is een van de pilots die hangende het lopende wetgevingsproces van de modernisering van het huidige Wetboek van Strafvordering2 worden ingevoerd.
Na twee jaar komt er een evaluatie met als doel de resultaten hiervan mee te nemen in het wetgevingsproject. Dat er een prejudiciële procedure in strafzaken komt, lijkt wel vast te staan. Het is vooral de vraag hoe hieraan vorm moet worden gegeven en dat wordt nu eerst in de praktijk uitgeprobeerd.
In civiele zaken bestaat de prejudiciële procedure al 10 jaar en dit werd onlangs gevierd met een symposium bij de Hoge Raad. Daaruit kwam naar voren dat de ervaringen met de prejudiciële procedure in de praktijk overwegend als positief worden ervaren. In de afgelopen 10 jaar werden er door de Hoge Raad meer dan 100 beslissingen afgehandeld in 6-9 maanden.
De strafrechtelijk prejudiciële procedure is op de civiele geënt.3 Iedere feitenrechter (rechter-commissaris, raadkamer, rechtbank en gerechtshof) kan hangende een strafproces rechtsvragen aan de Hoge Raad voorleggen als een antwoord daarop nodig is om te kunnen beslissen in de concrete strafzaak die voorligt. Dat kan in alle mogelijke strafrechtelijke procedures, bijvoorbeeld ook over de vordering van de benadeelde partij. Voorwaarde daarbij is wel dat de vraag een zaaksoverstijgend belang heeft doordat de kwestie zwaarwegend is of in meer procedures speelt en daarop nog geen eenduidig antwoord in de jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgekristalliseerd. Net als in de civiele en fiscale variant heeft de Hoge Raad de vrijheid af te zien van het beantwoorden van de vraag als deze zich niet leent voor beantwoording middels een prejudiciële beslissing of als de vraag van onvoldoende gewicht is. Bijzonder aan de prejudiciële procedure is, dat ook derden door de Hoge Raad in de gelegenheid kunnen worden gesteld ‘in te spreken’. Verder verloopt de procedure als een ‘gewone’ cassatieprocedure met een conclusie van de PG en een arrest van de Hoge Raad, maar dan sneller.
Het voordeel van een prejudiciële procedure is dat in een vroeg stadium van een proces een oordeel van de Hoge Raad kan worden ingeroepen, zodat kan worden voorkomen dat voor het antwoord op de rechtsvraag in de zaak zelf cassatieberoep moet worden afgewacht. Bovendien kan het antwoord van de Hoge Raad in meerdere zaken waarin dezelfde kwestie speelt worden toegepast. Allemaal winst, zo lijkt het. Maar er zijn ook nadelen die met name in strafzaken zwaar wegen.4 Het stellen van prejudiciële vragen brengt hoe dan ook een vertraging van de procedure met zich, terwijl vanwege de impact van een strafvervolging zowel de verdachte, het slachtoffer en de samenleving gebaat zijn met snelheid. Als de verdachte in voorlopige hechtenis zit, dan zorgt ook een relatief snelle procedure van zes maanden voor een aanzienlijke verlenging van de vrijheidsbeneming. Bovendien is de kans groot dat in andere procedures waarin hetzelfde probleem speelt - en dat zal meestal het geval zijn - zal worden gewacht op de uitkomst van de prejudiciële procedure.
Van de andere kant kan het voor verdachten per saldo ook een versnelling opleveren in hun eigen zaken. In eerste aanleg zal iets langer moeten worden gewacht op een uitspraak, maar er wordt dan ook tijd gewonnen doordat hoger beroep en cassatie over de betrokken rechtsvraag niet meer nodig zijn. Zo had bijvoorbeeld bij de Salduz-problematiek over de rechtsbijstand bij politieverhoren door een snelle behandeling in een prejudiciële procedure, veel en langdurige onduidelijkheid en onzekerheid kunnen worden weggenomen.
Als onderwerpen die in aanmerking zouden kunnen komen voor prejudiciële vragen zijn onder andere genoemd: Cybercrime, bijzondere opsporingsmethoden (het begrip stelselmatig), voorlopige hechtenis, vormverzuimen (wanneer zijn die structureel?), de positie van de R-C en terrorismewetgeving.5 Het kan ook gaan om uitleg van complexe nieuwe wetgeving (hacken door de politie en het verschoningsrecht) of doorwerking van nieuwe jurisprudentie van het HvJ EU of het EHRM.
Uit het symposium over de civiele prejudiciële procedure kwam naar voren dat twee kwesties vatbaar zouden zijn voor verbetering. De vragenstellende rechters zouden ook betrokken willen worden bij de procedure bij de Hoge Raad. Daarin voorziet de regeling, ook de strafrechtelijke, nu niet. Verder werd betwijfeld of de inbreng van derden wel voldoende uit de verf komt en of de Hoge Raad daarin niet meer zelf het initiatief zou moeten nemen.
Mij dunkt dat wat dat laatste betreft er over aanhangige prejudiciële vragen ook meer academisch debat zou kunnen worden georganiseerd in de juridische tijdschriften. En twee vliegen in één klap: het staat rechters ook vrij daarin hun standpunten te ventileren.6 En zou het in strafzaken niet goed zijn om een (super)spoedprocedure in te voeren als het gaat om een zaak waarin de verdachte in voorlopige hechtenis zit, vergelijkbaar met de spoedprocedure bij het HvJ EU? Dat hof blijkt in staat te zijn om in dergelijke gevallen binnen drie maanden met een beslissing te komen.
Zo mijmer ik de zomer in. Het zal er in het strafrecht in ieder geval dynamischer aan toe gaan, tenminste als de feitenrechters de handschoen oppakken! De prejudiciële procedure in strafzaken biedt interessante perspectieven!
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2022/1753, afl. 26
Voetnoten
[1] Innovatiewet Strafvordering die op 21 juni 2022, Stb. 2022, 276. De datum van inwerkingtreding is op het moment dat dit vooraf verschijnt nog niet precies bekend.
[2] Zie de zevende voortgangsrapportage 17 mei 2022, Kamerstukken II 2021/22, 29279, nr. 712 en Kamerstukken I 2021/22, 35570 VI, nr. K en de MvA 1 juni 2022, Kamerstukken I 2021/2022, 35 869 C.
[3] Art. 553-555 Sv.
[4] Zie uitvoeriger I. Giesen c.s., De Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad: een tussentijdse evaluatie in het licht van de mogelijke invoering in het strafrecht, juni 2016.
[5] Zie Giesen c.s., a.w.
[6] Jongeneel & Keja, NJB 2021/2352 in reactie op ECLI:NL:PHR:2021:757 en 758.