Onlangs deed de Rechtbank Oost-Brabant een duidelijke uitspraak. Het huisrecht, zoals dat in artikel 12 Grondwet en in artikel 8 EVRM is vastgelegd, staat het opeisen van een door derden gekraakt pand door de pandeigenaar niet in de weg. Het huisrecht is geen woonrecht. Het biedt krakers slechts de mogelijkheid om in geval van een dreigende (strafrechtelijke) ontruiming deze eerst door een rechter te laten toetsen.
Inleiding
‘Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.’ aldus het bepaalde in artikel 138a Wetboek van Strafrecht. Toen dit in 2010 werd ingevoerd, haalden veel pandeigenaren opgelucht adem. Dit artikel maakt het namelijk mogelijk om krakers strafrechtelijk te laten ontruimen. Geen verplichting meer dus om zelf een (kostbare) civiele ontruimingsprocedure te voeren. Niets is echter minder waar. Althans… de praktijk ziet er anders uit.
In de praktijk weigert het Openbaar Ministerie namelijk bijna altijd om een strafrechtelijke ontruiming te starten. Dit vanwege het huisrecht van de krakers. Pandeigenaren worden dan ook verwezen naar de civiele ontruimingsprocedure. Om het dus zelf op te lossen. Dat kraken strafbaar is, dat lijkt er niet toe te doen. Voor pandeigenaren is dit onbegrijpelijk.
Rechtsvraag
Is het terecht dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke ontruiming van krakers vanwege het huisrecht weigert? Geeft het Openbaar Ministerie daarmee een juiste uitleg respectievelijk uitvoering aan dit recht en hoeveel gewicht legt dit huisrecht eigenlijk in de schaal bij de afweging van de wederzijdse belangen bij een gevorderde ontruiming?
Casus
In de zaak die op 16 december 2016 aan Rechtbank Oost-Brabant in kort geding werd voorgelegd, vorderde een aantal pandeigenaren ontruiming van hun panden. Aan die vordering legden zij ten grondslag dat de krakers inbreuk maakten op hun eigendomsrecht, waarmee de krakers jegens hen een onrechtmatige daad pleegden. De krakers hadden namelijk de panden wederrechtelijk, zonder toestemming in gebruik genomen en zij weigerden vrijwillig te vertrekken. Op grond van het bepaalde in artikel 5:2 Burgerlijk Wetboek hadden zij het recht om de beschikkingsmacht over hun panden terug te vorderen.
De krakers deden een beroep op hun ‘woonrecht’. Zij waren van mening dat de pandeigenaren geen spoedeisend belang bij de ontruiming hadden. De panden in kwestie stonden al geruime tijd leeg en zouden toch niet op korte termijn verkocht worden. Verder veroorzaakten ze geen overlast en waren ze van mening dat ze het pand goed bijhielden. Daar kwam bij dat één van de krakers dakloos was en door omstandigheden geen woonruimte kon huren. Tot slot stonden ze een verkoop van de panden niet in de weg en zegden ze toe bij verkoop vrijwillig te vertrekken.
Vonnis d.d. 24 januari 20171
Naar het oordeel van de rechter hebben de pandeigenaren voldoende spoedeisend belang bij de ontruiming. De pandeigenaren wensen de panden te verkopen en inmiddels hebben zich twee potentiële kopers bij de makelaar gemeld. Bezichtigingen zijn echter niet mogelijk, omdat de panden niet in toonbare staat verkeren vanwege het gebruik van de krakers. Alleen al daarom hebben de pandeigenaren een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming, aldus de rechter.
De rechter voegt daaraan toe dat het huisrecht, zoals dat in artikel 12 Grondwet en in artikel 8 EVRM is vastgelegd, het opeisen van de panden door de pandeigenaren niet in de weg staat. Het huisrecht is geen woonrecht, aldus de rechter. Het biedt krakers slechts de mogelijkheid om in geval van een dreigende (strafrechtelijke) ontruiming deze eerst door een rechter te laten toetsen.
Vaststaat dat de pandeigenaren ingevolge het bepaalde in artikel 5:2 Burgerlijk Wetboek bevoegd zijn om hun eigendom op te eisen van eenieder die haar zonder recht houdt. Ook staat vast dat de krakers zonder recht of titel in de panden verblijven. De pandeigenaren zijn dus bevoegd deze panden op te eisen en de krakers zijn in beginsel verplicht de panden te ontruimen en ter vrije beschikking aan de pandeigenaren te stellen.
Volgens de rechter leidt de afweging van de wederzijdse belangen niet tot een ander oordeel. De pandeigenaren hebben een zwaarwegend belang om vrijelijk over hun eigendommen te kunnen beschikken. Het belang van de krakers om nog langer in de woning te kunnen blijven, weegt daar volgens de rechter niet tegenop. Dat een aantal van hen als gevolg van de ontruiming mogelijk dakloos wordt, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij is naar het oordeel van de rechter van belang dat kraken als een strafbaar feit moet worden aangemerkt. Belangen die daarmee worden gediend genieten om die reden een zeer geringe beschermingswaarde. Dat de krakers hebben toegezegd de panden vrijwillig te verlaten en schoon achter te laten wanneer deze zijn verkocht, maakt dit volgens de rechter niet anders.
Conclusie
De rechter is in zijn uitspraak duidelijk: het huisrecht is enkel een recht om een aangezegde ontruiming door een rechter te laten toetsen. Meer niet. Geen reden dus om een strafrechtelijke ontruiming op voorhand te weigeren. Bovendien moet bij een belangenafweging meer waarde worden gehecht aan het feit dat krakers een inbreuk plegen op het eigendomsrecht van pandeigenaren, dan dat zij mogelijk dakloos worden als gevolg van een ontruiming. Dat belang (voorkomen dakloosheid), dat wordt gediend door middel van het plegen van een strafbaar feit, geniet slechts een zeer geringe beschermingswaarde. Het wordt tijd dat het Openbaar Ministerie daarnaar gaat handelen, zodat pandeigenaren niet langer ten onrechte worden gedwongen om (kostbare) civiele ontruimingsprocedures te voeren.
Dit artikel is ook gepubliceerd in NJB 2017/474, afl. 9
Afbeelding: Berlinda van Dam / Hollandse Hoogte
- Rb. Oost-Brabant 24-01-2017, zaak C/01/315199/KG ZA 16-697