We schrijven voorjaar 2022. Carnaval gaat toch door, maar Maastricht, mijn woonplaats, hinkt op twee gedachten: carnavalsvierders en demonstranten met blauwgele vlaggen en schmink schuifelen wat beteuterd langs elkaar. Europa is enkele dagen eerder een oorlog in gerommeld door Poetin en de zijnen. Eerst was het ‘gewoon’ een militaire oefening, vervolgens werd het een ‘vredesmissie’ en inmiddels wordt het aan de Russische bevolking verkocht als ‘speciale operatie’.
Europa schudt op zijn grondvesten en we gaan van buitengewone omstandigheden, de coronacrisis heeft ons twee jaar lang beheerst, naar buitengewone omstandigheden. Het ene ‘crisiskernkabinet’ is daarbij meteen ingeruild voor het andere. De premier wordt bij zijn verklaringen aan de bevolking van Nederland niet langer geflankeerd door de ministers van volksgezondheid en justitie en veiligheid maar door de ministers van defensie en buitenlandse zaken. Zo hebben we niet eens de gelegenheid om na de coronacrisis terug te keren naar een vorm van ‘normaal’. Het serieuze evalueren was weliswaar net begonnen – het eerste rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid deed al stof opwaaien, terwijl de rapporten over de meest gevoelige perioden van de crisis(aanpak) nog moeten komen –, maar de kans is groot dat de oorlog in Europa dit alles gaat overschaduwen of op zijn minst in een ander licht stelt.
Ook op het NJB zal de oorlog zijn weerslag hebben. De afgelopen twee jaar heeft de coronacrisis de inhoud van ons blad sterk bepaald met redactionelen en artikelen over onder meer de consequenties van de crisis(maatregelen) voor het rechtsbedrijf en voor lopende contracten, vormen van noodrecht en noodwetgeving, steunverlening en terugvordering van onterecht genoten steun, een eventuele vaccinatieplicht en de staatsrechtelijke houdbaarheid van de crisisbesluitvorming. Ook de kronieken droegen de afgelopen jaren duidelijk de sporen van de coronacrisis. Maar natuurlijk was er ook veel ‘orde van de dag’ die om aandacht vroeg, ‘gewone’ onderwerpen die bespreking verdienden omdat ook in coronatijd ons werk en de rechtsontwikkeling waar mogelijk ‘normaal’ doorgingen.
Het zal met de oorlog in Europa niet anders zijn. Ongetwijfeld zal in het NJB worden bericht over oorloggerelateerde onderwerpen. Denk aan de status aparte van vluchtelingen uit het oorlogsgebied en hun opvang, aan het opleggen van sancties aan staten, organisaties en bedrijven en individuele personen en de handhaving ervan, aan nieuwe vormen van steunverlening of zelfs prijsregulering (over de Prijzennoodwet wordt in het kader van energieprijzen al gesproken), aan (de gevolgen van) een mogelijke cyberoorlog die ons land niet ongemoeid zal laten, aan het al dan niet hervatten van Groningse gaswinning, aan het beëindigen door grote advocatenkantoren van hun relaties met bepaalde cliënten en de betekenis daarvan. Het zullen soms stukken van informerende aard zijn (hoe werkt dat bij sancties nu precies, wat is de grondslag, wie zijn allemaal gebonden en welke remedies komen in beeld als in strijd met sancties wordt gehandeld?), andere zullen meer doorlichtend en kritisch zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om de vraag of genomen maatregelen wel aan de maat van de democratische rechtsstaat zijn. Ik mag hopen dat we ook scherp blijven en ons zullen keren tegen kwalijke zaken waarmee Russen in ons land mogelijk geconfronteerd gaan worden; zaken die in gewone media meteen in verband met de ‘cancelcultuur’ worden gebracht, maar die zo oud zijn als de oorlogen zelf: behalve om pesten of intimidatie kan het ook gaan om ontslagen of huuropzeggingen die hun basis vinden in het gegeven dat de ander Rus is en/of geen afstand wil nemen van wat er in Oekraïne gebeurt.
En ook nu zal er een ‘orde van de dag’ zijn: ‘normale’ onderwerpen en problemen, ‘normale’ rechtsontwikkeling die om aandacht vraagt. Het leven gaat ook nu vooralsnog gewoon door. Zo sta ik in de carnavalsweek op de rol voor een NJB-vooraf. Op onze keukentafel, sinds corona ook bureau, liggen al enige tijd twee stapeltjes. Het ene bestaat uit materiaal over collectieve (schade)vergoedingsacties en procesfinanciering naar aanleiding van de miljardenclaim van Klöpping tegen Apple en Google én naar aanleiding van ophef in de gewone media over een oplaaiende claimcultuur en dreigende overbelasting van de rechterlijke macht als gevolg van het toegenomen aantal collectieve schadevergoedingsacties. Zulke acties, waaraan hoge kosten verbonden zijn, worden veelal door derden gefinancierd; zij verdienen hun geld door te investeren in rechtszaken in de hoop een percentage van de opbrengst in de wacht te slepen. Aan deze procesfinanciering, zo leek de teneur, zou paal en perk moeten worden gesteld. Mijn nog niet uitgewerkte idee is dat voorkomen moet worden dat met regulering het kind met het badwater wordt weggegooid; procesfinanciering is hier eigenlijk onmisbaar. Het andere stapeltje bestaat uit een print van de conclusie van de A-G’s Spronken en Lindenbergh waarin de Hoge Raad in overweging wordt gegeven het regime met betrekking tot shockschadevorderingen op de schop te nemen (PHR:2022:166). Het huidige regime (sterk bepaald door het confrontatievereiste, het leerstuk van de beperkte kring van gerechtigden bij letsel- en overlijdensschade en de verhouding van shockschade tot affectieschade) zit een efficiënte afwikkeling van zulke vorderingen in de weg. En dat klemt, niet alleen omdat zij veel vaker aan de orde zijn dan gedacht, maar juist ook omdat zij vooral, anders dan verwacht, in strafzaken aan de orde zijn. De voorstellen van Spronken en Lindenbergh verdienen de aandacht; ik zocht nog naar een geschikte vorm.
Procesfinanciering of shockschade dus; onder normale omstandigheden was het één van de twee geworden. Maar het wordt geen van beide. Deze ‘orde van de dag’ komt te vroeg. Ik krijg nu in ieder geval geen normaal vooraf uit mijn pen. We schrijven voorjaar 2022. De vrede in Europa mocht nog geen 77 jaar oud worden.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2022/526, afl. 9.
Afbeelding: © Marco Verch / flickr (CC BY 2.0)