OOR

Gerechtelijke bestuurders hebben het al gauw aan de stok met hun rechters. Naast de leden van de Raad voor de rechtspraak zijn er nogal wat van die bestuurders vandaag-de-dag! Niet alleen presidenten, per gerecht heb je ook een aantal ‘afdelingshoofden’ en ‘teamleiders’ (of hoe ze ook mogen heten). Kortom: de ‘leidinggevenden’. Zij managen de rechtspraak. Kan dat eigenlijk wel?

Zolang ze hun rechters niets voorschrijven, kan dat zeker. Zo kunnen ze er bijvoorbeeld voor zorgen dat er een geschikt gebouw staat met een goede bibliotheek, dat er voldoende rechters en griffiers zijn, dat voorzien is in adequate (bij)scholing en dat de dossiers tijdig worden rondgedeeld. Of denk aan de vakanties: het zou handig zijn als die een beetje op elkaar zijn afgestemd. En ook de vraag wie welke zaken doet, verdient natuurlijk enige sturing – liefst zo transparant en rigide mogelijk, opdat zelfs de schijn niet wordt gewekt dat er vriendendiensten of (rechts)politieke voorkeuren in het spel zijn (in Nederland nog steeds een heikel punt!). Problematisch wordt het wanneer managers zich – anders dan door het aanstellen van méér rechters en griffiers – ter vergroting van de ‘productie’ op de doorloopsnelheden gaan storten. Dan dreigen de waarborgen voor een behoorlijke procedure in het geding te komen, en daar horen rechters zélf over te waken, Je kunt de ‘productie’ bijvoorbeeld aardig opvoeren door per zitting gewoon wat méér zaken te laten behandelen, of door – in plaats van drie rechters op een zaak te zetten – te volstaan met een behandeling door slechts één rechter (óók in hoger beroep!). Of, andere mogelijkheid: je maant je rechters minder zaken aan te houden, of minder getuigen op te roepen – alsof het daarbij in principe om een vorm van tijdverspilling zou gaan. Mogen bestuurders zoiets überhaupt entameren? Zij heten weliswaar ‘hoofd’ of ‘leider’, maar dat wil niet zeggen dat zij dus ‘hoger’ zijn; rechters zijn immers onafhankelijk. Alleen op het vlak van facilitering staan bestuurders mogelijk een treetje ‘hoger’. Rechters kunnen dat eenvoudig niet allemaal overzien; zij hebben bijvoorbeeld meestal geen flauw idee hoe het met het onderhoud van het gebouw staat, of hoe groot het aantal beschikbare zalen of collega’s is. In zoverre hebben zij zich neer te leggen bij hetgeen de bestuurders voor hen weten te klaren, zij het dat de toets of die bestuurders er daadwerkelijk in geslaagd zijn de onafhankelijke rechtspraak toereikend te faciliteren in een rechtsstaat uiteindelijk toch onvermijdelijk aan de zittingsrechters zélf toekomt. Een paar kleine naamsveranderingen zouden grensoverschrijdende ontsporingen van gerechtelijke bestuurders misschien kunnen voorkomen; ons idee van de werkelijkheid wordt immers voor een groot deel door onze taal bepaald. In de eerste plaats zou het bestuur eenvoudig ‘Ondersteuning Onafhankelijke Rechtspraak’ – oftewel: OOR – genoemd kunnen worden. Dan is meteen ook duidelijk dat zo’n orgaan vooral naar rechters moet luisteren, opdat steeds voorop blijft staan hoe onafhankelijke rechtspleging het best kan worden gediend. In de tweede plaats zou een ‘president’ tot een echte CEO kunnen worden omgedoopt, oftewel: een ‘Chef Effectieve Ondersteuning’. Voor de huidige ‘afdelingshoofden’ resteert op die manier de naam ‘sous chef ondersteuning’, dan wel (voor wie dat te ouderwets vindt klinken) ‘Ondersteunings-Management Assistent’ (OMA), terwijl een ‘teamleider’ voortaan kan worden aangeduid als ‘uitvoerend ondersteuner’ (om het klassieke ‘klerk’ te vermijden) – woorden die wonderwel bij het ideaal van een bedrijfsmatige aanpak passen! Het lijkt me het proberen waard, zeker nu e.e.a. zelfs budget-neutraal kan.

 

Afbeelding: De bestuurskamer (tekening: Les Coleman, Thunks, 2007)

Over de auteur(s)