Als het kabinet toegeeft dat er zaken plaats hebben gehad die op grond van het huidige internationale recht als oorlogsmisdrijven zouden worden geclassificeerd dan moet er vanuit worden gegaan dat dit ook naar het toenmalige internationale recht reeds het geval was.
1. Inleiding
Op 17 februari 2022 publiceerden het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) de resultaten van het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950.’
Het kabinet beaamde in een kort daaropvolgende eerste kabinetsreactie dat sprake was van stelselmatig en wijdverbreid extreem geweld door Nederlandse militairen gedurende de periode 1945-1949.1
Op 14 december 2022 volgde een tweede kabinetsreactie.2 Daarin stelde het kabinet dat de term oorlogsmisdrijven desondanks niet van toepassing zou zijn op een niet-internationaal conflict als in laatstgenoemde periode plaatsvond, omdat de Verdragen van Geneve pas in 1949 tot stand kwamen en het internationaal recht tevoren nog geen strafbaarstellingen van schendingen van het humanitair oorlogsrecht als oorlogsmisdrijf zo bevatten.3
De vraag is echter of deze zienswijze juridisch houdbaar is.
Daartoe wordt hieronder beknopt de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Kononov/Latvia besproken.
Overigens gaf het kabinet in zijn tweede kabinetsreactie expliciet toe dat bepaalde vormen van toentertijd toegepast extreem geweld als martelingen en executies tegenwoordig naar geldende maatstaven van internationaal recht zonder meer als oorlogsmisdrijven zouden worden aangemerkt.4
2. Kononov/Latvia
Op 17 mei 2010 oordeelde het EHRM in een rechtszaak met betrekking tot Vasily Kononov (hierna: Kononov), voormalige commandant van een aan de Sovjet-Unie gelieerde militaire eenheid die, ver achter de vijandelijke linies in Letland opererend, op 27 mei 1944 een groep Letse burgers liquideerde op verdenking van collaboratie met de nazi’s.5
De belangrijkste rechtsvraag die voorlag was of Kononov vanwege deze gebeurtenis naar toenmalig recht kon worden veroordeeld voor oorlogsmisdrijven.
In paragraaf 207 van de uitspraak beantwoordde het EHRM deze vraag bevestigend:
‘The Charter of the IMT Nuremberg provided a nonexhaustive definition of war crimes for which individual criminal responsibility was retained and the judg ment of the IMT Nuremberg opined that the humanitarian rules in the Hague Convention and Regulations 1907 were “recognized by all civilized nations and were regarded as being declaratory of the laws and customs of war” by 1939 and that violations of those provisions constituted crimes for which individuals were punishable. There was agreement in contemporary doctrine that international law had already defined war crimes and required individuals to be prosecuted. In consequence, the Charter of the IMT Nuremberg was not ex post facto criminal legislation. The later Nuremberg principles, drawn from the Nuremberg Charter and judgment, reiterated the definition of war crimes set out in the Charter and that anyone committing a crime under international law was responsible and liable to punishment.’
Kortom, volgens het oordeel van het EHRM was er ook vooraf aan de Verdragen van Geneve van 1949 sprake van een situatie waarin oorlogsmisdrijven reeds als zodanig binnen het internationale recht waren gedefinieerd.
Daarbij kan worden opgemerkt dat Letland, hoewel het op 27 mei 1944 nog bezet was door Duitsland, officieel onderdeel uitmaakte van de Sovjet-Unie, die Letland kort daarop op Duitsland terugveroverde, zodat de term internationaal conflict hierop niet van toepassing is.
3. Conclusie
De positie van het kabinet, dat de kwalificatie oorlogsmisdrijven wegens ontbrekende juridische gronden niet zou opgaan voor het conflict in Indonesië gedurende 1945- 1949 is daarmee juridisch onhoudbaar.
Als het kabinet toegeeft dat er zaken plaats hebben gehad die op grond van het huidige internationale recht als oorlogsmisdrijven zouden worden geclassificeerd, te weten: marteling en buitengerechtelijke executies,6 dan moet er dus vanuit worden gegaan dat dit ook naar het toenmalige internationale recht reeds het geval was.
Ook de stelling van het kabinet dat de oorlog in Indonesië gedurende 1945-1949 een niet-internationaal conflict zou betreffen, een kwalificatie die Indonesië vanwege haar onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945 niet zal onderschrijven, baat het kabinet niet in dit opzicht. Hetzelfde gaat immers op voor de oorlogsmisdaden gepleegd door Kononov in Letland, wat destijds weliswaar was bezet door Duitsland, maar officieel onderdeel uitmaakte van de Sovjet-Unie. Dit laatste weerhield het EHRM er niet van om te bekrachtigen dat Kononov zich destijds aan oorlogsmisdrijven heeft schuldig gemaakt.7
Deze Opinie is verschenen in NJB 2023/457, afl. 7. Mr. C.J. Wisse is jurist, gespecialiseerd in civiel recht alsmede in staats- en bestuursrecht.
Afbeelding: Mohammad Toha Adimidjojo (1948 – 1949) Tijdens de tweede ‘politionele actie’ in 1948 tekent de elfjarige Mohammad Toha Adimijojo de inname van Jogjakarta op Java. Zijn tekenleraar stuurt hem en zijn klasgenoten erop uit om vast te leggen wat te zien is in de straten van Jogjakarta. In vier dagen tijd maakt Mohammad zestig tekeningen. ’s Avonds levert hij de tekeningen in bij zijn leraar. Deze tekening is van Slachtoffers van Nederlandse troepen op weg naar Jogjakarta. Alle tekeningen zijn in het bezit van het Rijksmuseum, Amsterdam. © Erven Mohammad Toha Adimidjojo. Ter beschikking gesteld door het Rijksmuseum, Amsterdam.
Noten:
1. Zie: Eerste kabinetsreactie op de uitkomsten onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950’ (hierna: Eerste kabinetsreactie), www.rijksoverheid.nl , vijfde alinea, p. 1.
2 .Zie: Kamerbrief Tweede kabinetsreactie op de uitkomsten onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950’ (hierna: Tweede kabinetsreactie), www.rijksoverheid.nl .
3. Zie: Tweede kabinetsreactie, eerste alinea onder het kopje Gebruik van de juridische term oorlogsmisdrijven, p. 7.
5. Zie: EHRM 17 mei 2010 (Kononov/Latvia), app. no. 36376/04.
6. Zie tweede kabinetsreactie, eerste alinea onder het kopje Gebruik van de juridische termoorlogsmisdrijven, p. 7.
7. Zie EHRM 17 mei 2010 (Kononov/Latvia), appl. no. 36376/04, par. 227.