In een van de liften van de rechtbank waar ik werk, hangt alweer een hele tijd een poster van Loesje met de tekst: ‘Begrijpelijke rechtspraak? Geef me leesbare vonnissen!’ Ik erger me aan die poster, en dat is niet omdat hij niet zo geestig of treffend is als je van zo’n poster verwacht.
Als stafjurist ben ik dagelijks bezig met het schrijven van vonnissen, althans concepten, in civiele zaken. In cursussen en in gesprekken met collega’s wordt wel eens de vraag gesteld: voor wie schrijf je eigenlijk? Mogelijke antwoorden zijn dan: voor de verliezende partij, voor de advocaat van die partij, voor de appelinstantie, de wetenschap, het brede publiek. Volgens mij schrijf je eigenlijk voor allemaal.
Er is een goede kans dat civiele vonnissen voor de appelinstantie en de wetenschap en zelfs voor de advocaat van de verliezende partij over het algemeen best te begrijpen zijn. Maar geldt dat ook voor de verliezende partij en het brede publiek?
In die cursussen en gesprekken wordt ook vaak gezegd dat er in Nederland heel veel mensen zijn die moeite hebben met lezen en schrijven. Dat moet belemmerend en frustrerend voor die mensen zijn, en het is ook een maatschappelijk probleem. Maar ik begrijp niet wat het te maken heeft met leesbare vonnissen. Mensen die moeite hebben met lezen en schrijven, die kunnen civiele vonnissen niet lezen, hoe je ze ook schrijft. Maar die mensen die erop wijzen dat er zoveel analfabeten zijn, willen misschien dit zeggen: er zijn in Nederland heel veel mensen die civiele vonnissen niet begrijpen, maar zij zouden die vonnissen wel kunnen begrijpen als die vonnissen maar duidelijker, leesbaarder, werden geformuleerd.
Is dat zo? Ik ken mensen die niet alleen heel goed kunnen lezen en schrijven, maar die zelfs universitair zijn opgeleid, zij het niet juridisch, en die begrijpen mijn vonnissen niet. En dat komt niet doordat ik zulke moeilijke zaken heb en ook niet doordat ik zo onduidelijk schrijf. Volgens mij komt dat hierdoor: een rechter die een vonnis wijst, moet daarbij uitgaan van geldend recht, hij moet leerstukken toepassen en hij moet juridisch redeneren. Die leerstukken zijn vaak uitgedacht in de loop van tientallen of honderden jaren. Daarbij zijn allerlei tegenstrijdige belangen en beginselen betrokken, er zijn theoretische discussies gevoerd en verhandelingen geschreven, er zijn compromissen gesloten. Dat leidt allemaal tot een ingewikkeld en genuanceerd systeem. Dat is voor een groot deel stabiel, maar het is toch ook voortdurend in beweging doordat de samenleving maar steeds verandert en door het werk van rechters en wetenschappers. En op basis van dat systeem moet dan telkens een beslissing worden genomen in een concreet geval waarin twee (of meer) partijen over dezelfde gebeurtenissen verschillende verhalen vertellen. En dat is gewoon allemaal best moeilijk. Bij de eerste de beste zaak over onbetaalde facturen moet je al denken in termen van overeenkomsten, verbintenissen, nakoming, tekortkoming (toerekenbaar), ontbinding (of toch opzegging), opschorting (met het oog op iets), verrekening, verzuim, ingebrekestelling, enz. enz. Om nog maar te zwijgen van vaststaande feiten (wat zijn dat?), bewijslast, omkering daarvan, en wat het te betekenen heeft als iemand iets moet bewijzen maar toch niet de bewijslast heeft, enz. enz.
Ik hoorde laatst iemand zeggen: ‘Dat is jargon, dat kun je vertalen’. Er is inderdaad jargon dat je kunt vermijden: mitsdien, veronderstellenderwijs, vexatoir, en wie vult de lijst aan. Maar er is ook jargon dat je niet kunt vermijden en dat je ook niet moet vertalen, en dat zijn de vaktermen. Dat kan niet en dat moet niet om allerlei redenen: omdat die vaktermen onlosmakelijk zijn verbonden met de leerstukken van het geldende recht dat je moet toepassen, omdat je je vertalingen ongewild inlijft in het leger van die vaktermen, omdat iemand die gericht in jurisprudentie zoekt op die manier niets meer kan vinden en ook omdat een vonnis pas echt onleesbaar wordt als je alle vaktermen gaat vertalen.
Moeten wij er ons dan maar bij neerleggen dat civiele vonnissen onleesbaar zijn? Wij moeten ons ervoor inspannen die vonnissen zo duidelijk mogelijk te schrijven, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan woordkeuze, zinslengte, grammaticale structuur, indeling, opbouw, opmaak. En daarmee moeten wij proberen een zo groot mogelijk publiek te bereiken en dat is van wezenlijk belang en dat spreekt vanzelf. Maar wij moeten onszelf niet wijsmaken dat wij de verliezende (of de winnende) partij en het brede publiek altijd duidelijk kunnen maken waarom precies in een concreet geval op grond van geldend recht op een bepaalde manier wordt geoordeeld, want hoe leesbaar je ook schrijft, dat is een illusie, en wij moeten het onszelf niet kwalijk nemen als dat vaak niet lukt.
Maar is het dan niet zo dat met een beetje talent, inzet en goede wil ook wat moeilijk is eenvoudig kan worden gezegd? De intelligentste mensen willen het graag geloven, maar volgens mij zijn zij zich er onvoldoende van bewust dat anderen minder intelligent zijn dan zij, en voor zover zij juristen zijn dat het civiele recht, waarin zij zo thuis zijn, technisch is, en de juridische denktrant, die voor hen zo vanzelfsprekend is, eigenaardig.
Ik erger mij aan die poster in de lift omdat die suggereert dat wij in civiele vonnissen makkelijke dingen moeilijk zeggen, en dat is niet zo.
Afbeelding: Pixabay