Het thema integriteit kan rekenen op een grote maatschappelijke belangstelling. Steeds wanneer een ambtsdrager zichzelf, zijn familie of vrienden of een verwante organisatie heeft bevoordeeld, is de media aandacht groot en de publieke verontwaardiging navenant.
Het proefschrift van Max Theunisse draait om het thema integriteit in de context van het publiekrecht. In het eerste deel van het proefschrift wordt stilgestaan bij de betekenis van integriteit in het publiekrecht. Aangenomen wordt dat een integere overheid het algemeen belang dient en niet het belang van de ambtsdrager als privépersoon. Belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en omkoping zijn uit den boze en leiden tot niet-integere besluitvorming. De overheid moet objectief zijn en met open vizier handelen.
In het vervolg van het eerste deel wordt deze integriteitsnotie geanalyseerd tegen de achtergrond van de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat. Besproken wordt dat integriteit een relatie heeft met in ieder geval rechtsstaatopvattingen die in verband worden gebracht met het beginsel van de dienende overheid en het democratiebeginsel. Die beide beginselen gaan ervan uit van een overheid handelt in het algemeen belang. Een niet-integer besluit is niet-dienend en niet-democratisch van aard. Het recht moet, zo wordt in het proefschrift betoogd, werk maken van integriteit als veronderstelde democratisch-rechtsstatelijke waarde. Het recht moet zo worden ingericht dat het zoveel mogelijk waarborgt dat overheidsbesluitvorming integer is. Tegelijkertijd moet bij de vormgeving van het integriteitsrecht wel rekening worden gehouden met andere rechtsstatelijke waarden. Integriteitsregels kunnen gevolgen hebben voor de vrijheidssfeer van de ambtsdrager of het democratisch functioneren van een bestuursorgaan. Het integriteitsrecht kan ambtsdragers er bijvoorbeeld toe verplichten om nevenfuncties openbaar te maken of om in bepaalde gevallen niet deel te nemen aan de besluitvorming. Steeds moet het integriteitsrecht zoeken naar een balans tussen rechtsstatelijke waarden.
Het tweede deel van het proefschrift borduurt voort op de juridisch-theoretische basis die is gelegd in het eerste deel. Binnen de besproken democratisch-rechtsstatelijke kaders wordt het huidige recht geanalyseerd. Daarbij ligt de nadruk op de besluitvorming van de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Onder meer wordt stilgestaan bij het EU-recht op behoorlijk bestuur, het verbod van vooringenomenheid, het verbod van détournement de pouvoir en allerlei integriteitsnormen uit de Gemeentewet. Steeds wordt bekeken hoe die normen de integriteit van de besluitvorming proberen te waarborgen. Ook bekijkt de auteur of de normen meer integriteitsbescherming kunnen bieden dan ze op dit moment doen. In dat kader wordt dan bezien of verdergaande integriteitsbescherming niet leidt tot een rechtsstatelijke disbalans. De veronderstelling in het proefschrift is dat dat niet snel het geval is.
De auteur merkt vroeg in het proefschrift op dat de dirigent het functioneren van zijn orkest niet alleen beoordeelt op basis van de individuele prestaties van de muzikanten. Hun samenspel maakt de muziek. Volgens Theunisse is dat ook zo in het integriteitsrecht. In het derde deel van het proefschrift worden de verschillende integriteitsnormen in hun onderlinge samenhang geanalyseerd. Ook op basis van die analyse worden verschillende aanbevelingen gedaan.
Theunisse verdedigt zijn proefschrift op 28 februari 2024. Promotoren: prof. mr. R.J.N. Schlössels en prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert.
Max Theunisse
Juridische normen voor bestuurlijke integriteit in de democratische rechtsstaat. In het bijzonder met het oog op besluitvorming op decentraal niveau
Uitgave in de Serie Staat en Recht, Wolters Kluwer 2024, 648 p., € 79,50 ISBN 978 90 1317 595 0