Israëlische toepassing van AI in oorlogsvoering duidt op genocide

Onderzoek legt bloot dat het Israëlische leger het selecteren van doelwitten in Gaza heeft uitbesteed aan AI. Een dystopische evolutie van de militaire praktijk, die door academici in het oorlogsrecht altijd als slechts een beangstigende hypothese werd gezien. Hoelang wil Nederland nog aan de verkeerde kant van de geschiedenis blijven staan?

In mijn artikel Schendingen oorlogsrecht door Israël gepubliceerd in NJB 2024/2012, afl. 31, is betoogd dat de eerste drie weken na 7 oktober 2023 al duidelijk was dat Israël het humanitair oorlogsrecht bij het grofvuil heeft gezet. Dat betoog richtte zich enkel op grootschalige schending van het principe van onderscheid: Uit de door Israël toegepaste gigantische schaal van vernietiging, geplaatst in het perspectief van de militaire praktijk, sprak de dagen na 7 oktober al dat het simpelweg onmogelijk is dat Israël zich aan de juridische vereisten hield.

Dat Israël zich de positie heeft toegeëigend het humanitair oorlogsrecht niet te hoeven respecteren, wordt bevestigd door een rapportage van Israëlische onderzoeksjournalisten.1 De resultaten van dat onderzoek zijn dermate schokkend dat eenieder die zich een standpunt over Israël permitteert, of in ieder geval die zich een mening over het Israëlische geweld tegen het Palestijnse volk veroorlooft, het onderzoek zou moeten lezen.

Om die reden beperk ik mij in dit schrijven tot de juridische conclusies die op basis van het onderzoek te trekken zijn. Die zijn ongenadig. Deze conclusies komen enerzijds voort uit de toepassing van AI bij de selectie van vermeende militaire doelwitten, en anderzijds bij het aanvallen van vermeende doelwitten wanneer zij thuis zijn. Er spreekt een beangstigende minachting uit voor zowel het humanitair oorlogsrecht als voor Palestijns leven.

De reden dat ik spreek van vermeende doelwitten is als volgt. Het onderzoek laat zien dat het door het Israëlische leger selecteren van doelwitten is uitbesteed aan AI. Dat is problematisch, omdat de weging van factoren die aan het selecteren van doelwitten ten grondslag ligt, bij uitstek mensenwerk is. Dat gebeurt namelijk door de beoordeling van de geloofwaardigheid/betrouwbaarheid van informatie. Een dergelijke beoordeling is gebaseerd op levenservaring, op inlevingsvermogen, op intuïtie, op creativiteit (‘is er een alternatieve uitleg voor deze informatie denkbaar?’) etc. Vaardigheden en eigenschappen die aan computertechnologie niet kunnen worden bijgebracht. Dat betekent dat het risico op fouten veel te groot is als juridische overwegingen aan een formule worden overgelaten. Israël heeft de gecompliceerde overweging of geweldgebruik tegen een vermeende dader is toegestaan, desondanks op structurele wijze uitbesteed aan computertechnologie.

Het is een dystopische evolutie van de militaire praktijk, die door academici in het oorlogsrecht altijd als (slechts) een beangstigende hypothese werd gezien. Een interessant discussiestuk weliswaar, maar toepassing in de praktijk ervan werd voor onmogelijk gehouden. De reden daarvoor is dat de gevolgen van het overlaten van oorlogsrechtelijke overwegingen aan computermodellen dermate desastreus zouden zijn, dat het voor inhumaan werd gehouden. Dit terwijl de grondslag van het oorlogsrecht nu juist humaniteit is.

Geweldgebruik tegen onschuldige personen kan laakbaar zijn, maar hoeft nog geen overtreding van het humanitair oorlogsrecht te betekenen. Dit omdat het humanitair oorlogsrecht rekening houdt met de fog of war: Informatie die aan geweldgebruik ten grondslag heeft gelegen, kan een vertekend beeld hebben geven. De toetssteen bij de beoordeling van de legitimiteit van een aanval op een achteraf onschuldig gebleken doelwit is daarom als volgt. Kon op basis van de informatie die op het moment van de aanval beschikbaar was, redelijkerwijs tot het oordeel gekomen worden dat de aanval legitiem was? De toets is dus retrospectief.

Het vorenstaande vermindert echter geenszins de verantwoordelijkheid om informatie die zou kunnen aantonen dat geweldgebruik tegen een bepaald doelwit gelegitimeerd is, zorgvuldig te beoordelen. Door de beoordeling of geweldgebruik gelegitimeerd is aan computertechnologie uit te besteden, is er welbewust voor gekozen die zorgvuldigheid in de wind te slaan. Het toont een weloverwogen bereidheid om het humanitair oorlogsrecht te overtreden, evenals een weloverwogen bereidheid om aanvallen uit te voeren op onschuldige slachtoffers. Bovendien blijkt dit niet incidenteel gebeurd te zijn, maar structureel.

De ethische en juridische laakbaarheid daarvan neemt in casu bovendien in exponentiële mate toe, doordat het Israëlische leger zware niet-precieze gestuurde bommen op dit soort onvoldoende zorgvuldig vastgestelde doelwitten heeft afgevuurd, terwijl zij zich in dichtbevolkt gebied bevonden. Het militair oorlogsrecht vereist dat een aanval proportioneel is: De te verwachten nevenschade bij een aanval mag het te verwachten militaire voordeel niet overtreffen. Het gebruik van zware niet-precieze gestuurde bommen in dichtbevolkt gebied draagt het risico in zich van verboden disproportionaliteit. Ook het desondanks aanvallen met tot grote vernietiging leidende bommen in dichtbevolkt gebied is niet incidenteel gebeurd, maar structureel. Dat duidt eens te meer op een systematische veronachtzaming van het humanitair oorlogsrecht.

Die veronachtzaming spreekt ook uit de bewoordingen van een commandant van een inlichtingeneenheid, wanneer hij de Israëlische praktijk van militaire doelenselectie bespreekt: ‘We [humans] cannot process so much information. It doesn’t matter how many people you have tasked to produce targets during the war - you still cannot produce enough targets per day.’

Blijkens de quote van deze commandant staat de zorgvuldigheid die betracht hoort te worden bij de beoordeling of geweldgebruik gelegitimeerd zou kunnen zijn, in de weg aan efficiëntie. Oftewel, de kwantiteit van het aantal aanvallen heeft op beleidsmatig niveau prioriteit gekregen boven rechtmatigheid. Kennelijk is een zo groot mogelijke vernietiging de doelstelling geweest.

De beleidsmatige doelstelling van vernietiging blijkt eveneens uit de getuigenis van een andere inlichtingen medewerker: ‘In a day without targets, we attacked at a lower threshold. We were constantly being pressured: “Bring us more targets.”’ Ook hieruit spreekt dat het ophogen van het aantal aanvallen prioriteit had boven zorgvuldige beoordeling, en dus boven het recht. Als er niet genoeg doelwitten waren om te kunnen aanvallen, werd de maatstaf om te kunnen (mogen) aanvallen verlaagd.

Maar het kan nog erger. Het onderzoek maakt duidelijk dat het Israëlische leger software met de cynische naam Where’s Daddy? gebruikt om vast te stellen wanneer een vermeend doelwit thuis is, zodat die op dat moment kan worden aangevallen. ‘(…) the marked person would be placed under ongoing surveillance, and could be attacked as soon as they set foot in their home, collapsing the house on everyone inside.’ De toepassing van AI wordt dus ingezet om vermeende doelwitten te kunnen aanvallen juist wanneer zij thuis zijn – wetende dat daarbij ook de familie van het doelwit, evenals de overige medebewoners van de flat gedood zullen worden.

Blijkens het onderzoek betreft dit geen incidentele excessen. Dat toont op zijn minst de beleidsmatige acceptatie van een praktijk van het veroorzaken van onnodig grote aantallen onschuldige nevenslachtoffers. In het ergste geval toont het het nastreven daarvan. Hoe dan ook is er nauwelijks een praktijk denkbaar die meer strijdig is met het humanitair oorlogsrecht. Dit omdat het humanitair oorlogsrecht van militairen juist vereist om het veroorzaken van onschuldige nevenslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen.

Staatsgeleide vernietigingscampagne

Het voor lief nemen of misschien zelfs nastreven van grote aantallen burgerslachtoffers door met niet-precisie gestuurde zware bommen in dichtbevolkt gebied aan te vallen, het uitvoeren van dergelijke aanvallen juist wanneer de vermeende doelwitten thuis zijn, het aan computertechnologie overlaten van de beoordeling of geweldgebruik gelegitimeerd zou kunnen zijn, en het nastreven van een zo hoog mogelijke kwantiteit aan aanvallen, tonen een staatsgeleide en industriële vernietigingscampagne. Het laat een minachting voor zowel het leven als het recht zien, die niet te verenigen is met de democratische grondbeginselen. Bovendien spreekt er een beleidsmatige wil tot vernietiging uit, die niet anders is te kwalificeren dan als genocide.

Dat werpt de vraag op hoelang Nederland nog aan de verkeerde kant van de geschiedenis wil blijven staan. Alleen het uitoefenen van de hoogst mogelijke vormen van druk kan een proportionele reactie zijn op Israëls ongekend grove veronachtzaming van het humanitair oorlogsrecht. Bovendien wordt dat vereist door artikel 90 Grondwet: ‘De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.’ Dat betekent op zijn minst het beëindigen van alle vormen van samenwerking met dit misdadige regime.

 

Dit artikel is gepubliceerd in NJB 2025/752, afl. 14

Afbeelding: ©istock

 

Voetnoot:

1 972mag.com/lavender-ai-israeli-army-gaza/

Over de auteur(s)
Reinout Sterk
Mr. R.J. Sterk is van 2009 tot 2020 militair jurist geweest. In die hoedanigheid is hij onder andere uitgezonden naar de VN-missie MINUSMA te Mali. Inmiddels werkt hij als advocaat, waarbij hij voor­namelijk militaire zaken behandelt.