Is het contractenrecht zo dood als een pier?

Die vraag kwam bij mij op toen ik zowel in het masteronderwijs aan ‘gewone studenten’ als in het PAO-onderwijs aan advocaten en bedrijfsjuristen merkte dat men bij het thema van de uitleg van overeenkomsten eigenlijk alleen een associatie had met ‘Haviltex’, het standaardarrest uit 1981.

Dit sluit aan bij de resultaten van een onderzoekje dat Van Boom in het kader van zijn Leidse oratie (Door meten tot weten. Over rechtswetenschap als kruispunt, Bju, Den Haag 2015) heeft gedaan. Hierin staat meer dan de inhoud van het recht de vraag centraal waar(voor) de rechtswetenschap en daarmee ook de privaatrechtswetenschap staat, maar de oratie zet ook aan tot nadenken over de inhoud van het recht én van het vak. Om door meten tot weten te komen heeft de orator onder meer uitgezocht welke arresten van de Hoge Raad in de civielrechtelijke vakken in de bacheloropleiding worden voorgeschreven. Het blijken er 400 te zijn, zij het dat ze (lang) niet allemaal overal worden voorgeschreven. Zo wordt ruim 64% slechts op één faculteit voorgeschreven. Slechts 50 worden voorgeschreven op vier of meer faculteiten. En de top is nog smaller: er zijn maar 15 arresten die op zes of meer faculteiten worden voorgeschreven, slechts vier arresten die op zeven faculteiten en uiteindelijk maar twee die op alle acht faculteiten voorgeschreven zijn. Kelderluik (gevaarzetting) en Haviltex (uitleg) steken als Two Towers ver uit boven het privaatrechtelijk landschap. Nieuwe rechtspraak levert geen blijvertjes op, serieus te nemen zijn kennelijk slechts enkele nieuwe arresten. De ijle hoogte van Kelderluik (1965) en Haviltex (1981) halen ook zij niet. Iedereen die iets weet van vermogensrecht, zo stelt Van Boom terecht, zal begrijpen waarom Kelderluik en Haviltex zo belangrijk worden gevonden:

‘De meting levert in dat opzicht dus een evidentie op. Maar misschien is de meting juist belangrijker om objectief inzichtelijk te maken dat arresten X, Y en Z niet door iedereen belangrijk worden gevonden.’

Hoe we deze informatie precies moeten duiden, laat Van Boom over aan ‘debat’. Ik pak die handschoen nu op.

Vast staat dat vele arresten niet door iedereen belangrijk worden gevonden. Slechts voor een zeer beperkt aantal bestaat een redelijk breed draagvlak: slechts 50 arresten worden aan vier of meer faculteiten tegelijk voorgeschreven. Ik vrees dat hieraan vooral ideeën over studeerbaarheid debet zijn. In de studie ligt steeds meer nadruk op de basis en kennis van de hoofdlijnen. Men kan dan, zo is de gedachte, zeker in de bachelorfase, volstaan met voorschrijven van enkele standaardarresten (om zicht te geven op de inhoud van het recht, maar ook om arresten te leren lezen) naast de literatuur (studieboeken in plaats van handboeken tegenwoordig) waarin dan de verdere rechtsontwikkeling voor zover nodig maar in ieder geval bondig wordt beschreven. Ook in colleges kan uiteraard enig zicht worden gegeven op de actuele stand van het recht. In de masterfase kan daarna nog wel enige echte verdieping worden gerealiseerd bijvoorbeeld aan de hand van kritische(r) literatuur, andere (Europese) rechtspraak, rechtsvergelijking of andere perspectieven dan de puur juridische, maar de aandacht en ruimte voor andere arresten dan die paar die al in de bachelorfase voorbij kwamen, blijft ook dan tamelijk beperkt. Het gevaar is dat hele generaties studenten (die daarna ‘de praktijk’ ingaan) met nogal gemankeerde beelden rondlopen. Het gaat dan om bepaalde associaties, uitleg=Haviltex bijvoorbeeld of afgebroken onderhandelingen=Plas/Valburg, maar nog belangrijker is het beeld dat bijvoorbeeld in het contractenrecht weinig tot niets gebeurt, nu daar immers een arrest uit 1981, voor de studenten van vandaag is dat de prehistorie, kennelijk nog altijd de toon aangeeft. Het contractenrecht is zo dood als een pier.

Dit kan anders en beter. Reeds in de bachelorfase zou niet alleen een adequate weergave van het geldende recht centraal moeten staan, maar zou, omdat ingescherpt moet worden dat dit een permanent proces is, meteen ook al de rechtsontwikkeling aan de orde moeten komen. En wel in de vorm van daadwerkelijk bespreken en analyseren van voor te schrijven rechtspraak, want dáár gebeurt het en dáár leeft het. Reeds in de bachelorfase zou daarom geleerd moeten worden dat wij ten onzent de Haviltex-uitleg – inderdaad: nog altijd - als basis hebben (taalkundige uitleg is niet beslissend, het gaat altijd om ‘tekst in context’), maar ook dat de Hoge Raad in dit verband geen uitleg-hulpregels duldt, hooguit als ‘gezichtspunt’ accepteert (zoals de gedachte dat een specifiek beding (bij geschil volgt rechterlijke procedure) voorrang heeft boven een daarmee moeilijk te rijmen algemene voorwaarde (bij geschil volgt arbitrage) (NJ 2015/222 ForFarmers/Doens). Verder hoort men meteen te leren dat er inmiddels méér is dan Haviltex-uitleg. Zo hebben we ook de zogenoemde CAO-uitleg voor contracten wier bestemming het is de rechtspositie van vele derden op uniforme wijze te bepalen (CAO, pensioenreglement bijv.). Binnen Haviltex moeten we bovendien onderscheid maken tussen meer en minder subjectieve, soms zelfs objectieve vormen van uitleg waarbij steeds minder plaats is voor ander ‘uitlegmateriaal’ dan tekst en toelichting (NJ 2005/493 DSM/Fox). Dat laatste is bijvoorbeeld voor de uitleg van algemene voorwaarden relevant (NJ 2015/167 Coface/Intergamma). Ten slotte moet in beeld komen dat er tegenwoordig, weliswaar binnen de Haviltex-uitleg maar toch, bijzondere aandacht uitgaat naar de commerciële contracten waarbij de tekst wel degelijk een hoofdrol speelt (ook al is zij ook hier niet steeds doorslaggevend (NJ 2007/575 Meyer Europe/Pont Meyer, NJ 2013/214 Lundiform/Mexx) en NJ 2015/274 Afvalzorg/Slotereind). Er is, kortom, sinds 1981 heel veel gebeurd aan het uitlegfront. Er is dan ook veel meer dat in de studie moet worden behandeld en besproken. Wat voor uitleg geldt, is illustratief voor het contractenrecht. Het is springlevend, maar we moeten het wel in beeld (willen) brengen.

 

Dit Vooraf is ook gepubliceerd in NJB 2015/1624, afl. 32

Over de auteur(s)
Author picture
Ton Hartlief
A-G bij de Hoge Raad en hoogleraar privaatrecht