Interlandelijke adoptie en het recht op identiteit

De Nederlandse staat moet het recht op identiteit van geadopteerden waarborgen. Het vergoeden van schade, uitvoeren van uitspraken van de rechtelijke macht en afzien van interlandelijke adoptie zal veel leed beperken.

In 1980 werd ik met hulp van een Nederlandse diplomaat, met medewerking van het consulaat in São ­Paulo, illegaal uit Brazilië geadopteerd. Omdat mijn identiteit vervalst is – een veelvoorkomend probleem voor geadopteerden – blijkt het vrijwel onmogelijk essentiële informatie over mijn afstamming te verkrijgen. Ik weet daardoor niet onder welke omstandigheden ik ben afgestaan en ik heb daardoor, na ruim twintig jaar zoeken naar mijn identiteit, mijn vader nog niet kunnen vinden.

Naar aanleiding van dergelijke illegale adopties publiceerde het Nederlands Juristenblad (NJB) in 1982 een artikel van Miek de Langen, buitengewoon hoogleraar Jeugdrecht aan de Universiteit van Amsterdam, onder de titel ‘De (nood)wet van het Ministerie van Justitie inzake interlandelijke adoptie’.1 Zij stelde daarin dat het voorkwam dat diplomaten betrokken waren bij illegale adoptiepraktijken.

In 1988 publiceerde het NJB opnieuw een artikel over interlandelijke adoptie.2 Dit keer schreef Miek de Langen het artikel samen met Jan Oost, voormalig lid van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en voormalig politieonderzoeksleider naar illegale adopties uit Brazilië. Zij bevestigden in het NJB de betrokkenheid van ambtenaren in Nederlandse dienst bij verschillende adoptieschandalen.

Vanwege de kennis van de Nederlandse staat hieromtrent heeft hij onrechtmatig ten opzichte van mij gehandeld door na te laten maatregelen te treffen ter bescherming van mijn recht om mijn afkomst te kunnen kennen. De staat was verplicht om zich ervoor in te spannen dat ik, als slachtoffer van verduistering van staat, daadwerkelijk afstammingsinformatie en overige identiteitsbepalende informatie zou ontvangen, aldus de uitspraak van de rechtbank.3

De rechtbank kwam tot dat oordeel nadat de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) concludeerde dat de staat jarenlang berichtgeving heeft genegeerd over illegale interlandelijke adoptiepraktijken. Tevens bleek dat ambtenaren en diplomaten in strijd hebben gehandeld met onder meer het EVRM en het IVRK. Deze handelingen hebben geleid tot grove mensenrechtenschendingen, aldus het rapport van de COIA.4

De directe aanleiding voor het instellen van de COIA waren Wob-verzoeken van mij en bezwaren die mijn advocaat namens mij instelde op de antwoorden van de staat. Na het aanhangig maken van een rechtszaak, vanwege het uitblijven van antwoorden op mijn bezwaren, maakte de Minister voor Rechtsbescherming bekend de COIA in te stellen.5 Die stelde onder meer vast dat niets is gebeurd met het strafrechtelijk onderzoek naar illegale adopties uit Brazilië begin jaren tachtig.

De staat deed niks, terwijl de RSJ, in 1982, twee jaar voor het afsluiten van het strafrechtelijk onderzoek, een rapport publiceerde met de naam ‘Kinderen door de achterdeur! Problematische aspekten bij interlandelijke adoptie’. In dat rapport stelde de RSJ onder meer dat door – illegale – interlandelijke adoptie het recht op identiteit niet gewaarborgd kan worden en dat onvolledige informatieverstrekking aan geadopteerden schadelijk kan zijn.

Het vonnis in mijn zaak tegen de Nederlandse staat bevestigt dat hiervan sprake is. Desondanks heeft de verantwoordelijke meervoudige kamer, op dringend verzoek van de staat, een geheimhoudingsplicht aan mij opgelegd.6 Daar heeft de staat in zijn verweer tegen mijn exhibitievordering herhaaldelijk om gevraagd. Door de geheimhoudingsplicht ontneemt de staat andere slachtoffers van illegale adoptie het recht op volledige informatie over hun adoptie. Dat kan niet in het belang van de slachtoffers zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank mij in het gelijk gesteld en bepaald dat de staat mijn schade moet vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. De staat is echter niet van plan het vonnis van de rechterlijke macht uit te voeren en heeft een pro forma appeldagvaarding laten betekenen. Dat heeft tot Kamervragen7 geleid en mensenrechtenorganisaties hebben de staat opgeroepen om het hoger beroep in te trekken.8

Rechtsongelijkheid

Na publicatie van het rapport van de COIA bood de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geadopteerden excuses aan en heeft de regering interlandelijke adoptie opgeschort. Die beslissing heeft zijn ambtsopvolger opgeheven. De regering heeft aangekondigd door te gaan met interlandelijke adoptie via een nieuw op te richten overheidsorganisatie; wensouders kunnen op overheidssteun blijven rekenen.9

Dat is een klap in het gezicht van geadopteerden die de minister jarenlang tevergeefs om financiële steun vragen voor het achterhalen van hun identiteit. De minister weigert subsidies te verstrekken en schroomt daardoor niet om rechtsongelijkheid in stand te houden: adoptie­ouders kregen € 3700 adoptiesubsidie, belastingvoordeel en adoptieverlof. Geadopteerden krijgen geen subsidie om hun oorspronkelijke identiteit te achterhalen, geen belastingvoordeel en geen familieherenigingsverlof. In plaats daarvan heeft de minister aangekondigd een expertisecentrum op te richten waar geadopteerden niet om gevraagd hebben, blijft de staat alle aansprakelijkstellingen van geadopteerden van de hand wijzen en weigert hij uitspraken van de rechterlijke macht uit te voeren.

Leren van het verleden

Door te beslissen om door te gaan met interlandelijke adoptie maakt de Minister voor Rechtsbescherming de Nederlandse staat, wederom, verantwoordelijk en aansprakelijk voor een toekomstige generatie van geadopteerden wier recht op identiteit, inherent aan interlandelijke adoptie, niet gewaarborgd kan worden. Daarmee negeert de minister de conclusies en aanbevelingen van de COIA en de RSJ10 en doet hij de excuses van zijn ambtsvoorganger teniet.

Daarom zou de minister zijn vergissingen moeten inzien en leren van het verleden, door het hoger beroep in te trekken en uitspraken van de rechtelijke macht over slachtoffers van – illegale – interlandelijke adoptie uit te voeren. Ook zou de minister verantwoordelijkheid moeten nemen door aansprakelijkstellingen van geadopteerden buitengerechtelijk in behandeling te nemen, schade van geadopteerden te vergoeden en rechtsongelijkheid op te heffen door subsidies en wettelijke regelingen voor geadopteerden beschikbaar te stellen.

Ten slotte zou de minister definitief moeten afzien van interlandelijke adoptie en daardoor nieuwe schendingen van het recht op identiteit voorkomen.

 

Noten

  1. M. de Langen, ‘De (nood)wet van het Ministerie van Justitie inzake interlandelijke adoptie’, NJB 6 maart 1982, afl. 10.
  2. M. de Langen, ‘Interlandelijke adoptie – Regelen inzake de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie’, NJB 16 januari 1988, afl. 2.
  3. Rb. Den Haag 24 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12781.
  4. rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/02/08/tk-bijlage-coia-rapport.
  5. nos.nl/nieuwsuur/artikel/2262350-nederlandse-staat-was-betrokken-bij-illegale-adopties en nporadio1.nl/uitzendingen/nieuws-en-co/f7a39518-988a-4e83-bd3a-a21b86d1be30/2018-12-06-nieuws-en-co (vanaf 1:40:50).
  6. Rb. Den Haag 26 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5308.
  7. rijksoverheid.nl/regering/bewindspersonen/franc-weerwind/documenten/kamerstukken/2022/04/26/antwoorden-kamervragen-over-de-zaak-van-patrick-noordoven-en-het-feit-dat-de-staat-in-hoger-beroep-gaat-tegen-een-eerdere-uitspraak-in-deze-zaak.
  8. nporadio1.nl/nieuws/binnenland/e94303f1-8d01-431e-98ba-1c0d33d85d30/mensenrechtenorganisaties-nederlandse-staat-moet-hoger-beroep-in-illegale-adoptiezaak-intrekken.
  9. rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/04/11/weerwind-adoptie-uit-het-buitenland-alleen-onder-striktere-voorwaarden.
  10. rsj.nl/adviezen/documenten/rapporten/2016/10/14/advies-bezinning-op-interlandelijke-adoptie.

 

Afbeelding: Shutterstock

Over de auteur(s)