If you don’t walk like a lawyer

Als rechter weet je hoezeer het toeval is wanneer zich in een relatief korte periode een aantal zaken aandient waarin gemeenschappelijke elementen te ontdekken zijn; je hebt op de komst van die zaken immers geen enkele invloed. Vanuit de praktijk menen we echter niet zelden dat er toch iets van een groter plan of ten minste een soort agenda achter moet zitten, maar dat heeft misschien met onze eeuwige honger naar meer duidelijkheid te maken of wellicht, fundamenteler, met onze onontkoombare, menselijke neiging om overal patronen in te ontwaren.

Hoe dan ook, het is interessant om te zien dat het HvJEU de afgelopen tijd een aantal consumentenrechtelijke uitspraken heeft gedaan waarbij advocaten betrokken waren, al dan niet in functie.

De eerste zaak1 betrof, kort gezegd, de vraag of een advocaat die zijn diensten verleent aan een consument is te beschouwen als een ‘verkoper’ in de zin van art. 2 onder c) van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EG). De Litouwse mevrouw Šiba heeft met de heer Devenas, in diens hoedanigheid van advocaat, drie standaardovereenkomsten gesloten voor het tegen betaling verlenen van juridische diensten in de familierechtelijke sfeer. Over de prijs wordt niets overeengekomen, maar de Litouwse wet betreffende de uitoefening van het beroep van advocaat bepaalt in art. 50 dat rekening moet worden gehouden met de complexiteit van de zaak, de kwalificaties en ervaring van de advocaat, de draagkracht van de client en de andere relevante omstandigheden.

Het HvJEU overweegt dat de toepasselijkheid van Richtlijn 93/13 wordt bepaald aan de hand van de hoedanigheid van partijen, naargelang zij al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen. De consument zit dan in een zwakke onderhandelingspositie en beschikt over minder informatie waardoor hij instemt met standaardvoorwaarden van de verkoper zonder daarop invloed te kunnen uitoefenen. Tussen advocaten en consument-cliënten bestaat die onevenwichtigheid in beginsel ook, met name omdat de mate waarin zij over informatie beschikken, verschillend is. Advocaten beschikken immers over verregaande ‘technische bekwaamheden’ waarover de consument niet noodzakelijkerwijs beschikt, zodat het voor de consument mogelijk lastig is om de kwaliteit van de geleverde diensten te beoordelen. Daarom is de Richtlijn van toepassing en daaraan doet niet af dat in een beding dat over de prijs gaat, mogelijk bepaalde aspecten die geheim moeten blijven, openbaar gemaakt zouden kunnen worden, omdat over een dergelijk beding onderhandeld zou worden. En een onderhandeld beding valt niet onder de Richtlijn.

De tweede zaak2 gaat over Richtlijn 1999/44/EG (over consumptiegoederen en garanties) en dan met name om de vraag of de (Nederlandse) rechter ambtshalve moet onderzoeken of sprake is van een consument, indien diegene daaromtrent zelf niets stelt in de procedure. Het HvJEU meent dat van die verplichting sprake is wanneer de rechter ‘daarover3 op eenvoudig verzoek om verduidelijkingen kan beschikken. Hieraan moet worden toegevoegd dat het voor die conclusie geen verschil uitmaakt of de consument wordt bijgestaan door een advocaat, aangezien de uitlegging van het Unierecht en de draagwijdte van het effectiviteitsbeginsel en van het gelijkwaardigheidsbeginsel losstaan van de concrete omstandigheden van iedere zaak.’4

De derde zaak5 betreft de heer Costea, een Roemeense (handelsrecht)advocaat, die een kredietovereenkomst sluit, gedekt door hypothecaire zekerheid op een onroerende zaak die toebehoort aan zijn advocatenkantoor. Hij ondertekent die overeenkomst ‘als kredietnemer’ en als vertegenwoordiger van zijn advocatenkantoor, in de hoedanigheid van hypothecaire borg. De vraag is dan of onder die omstandigheden een natuurlijke persoon die het beroep van advocaat uitoefent en met een bank een kredietovereenkomst sluit waarvan het doel niet is vermeld, als consument kan worden aangemerkt.

Het HvJEU overweegt, met verwijzing naar de zaak Šiba waar het gaat over de informatiepositie van partijen, (1) dat de Richtlijn oneerlijke bedingen beoogt om het in de overeenkomst vastgelegde formele evenwicht tussen partijen te vervangen door een reëel evenwicht dat de gelijkheid tussen partijen kan herstellen, alsmede (2) dat het begrip ‘consument’ een objectief begrip is dat losstaat van de concrete kennis waarover de betrokkene kan beschikken of van de informatie waarover die persoon werkelijk beschikt. Hoewel de advocaat wordt geacht over verregaande technische bekwaamheden te beschikken, kan hij toch als zwakke partij worden aangemerkt omdat die zwakheid ook op zijn onderhandelingspositie ziet waardoor hij geen invloed kan uitoefenen op de inhoud van door de verkoper opgestelde voorwaarden. Dat dezelfde persoon ook als vertegenwoordiger van  zijn kantoor als hypothecaire waarborg optreedt, is niet relevant.

Het is interessant om te zien dat de speciale kennis van een advocaat wel een rol speelt bij het kunnen aanmerken van de advocaat als ‘verkoper’, maar niet van belang is bij de vraag of hijzelf dan wel zijn client als ‘consument’ kan worden aangemerkt. Hoewel aldus een zekere lenigheid niet aan de redenering van de rechter kan worden ontzegd, lijkt mij het resultaat in hoge mate wenselijk. Bovendien, wanneer het recht een categorale bescherming wil toekennen, ligt het weinig voor de hand om rekening te houden met individuele verschillen binnen die categorie die in dit geval naar hun aard lineair (en dus juist niet categoraal van karakter) zijn.6 En afgrenzingsproblemen liggen natuurlijk evident op de loer waar een andere koers zou worden ingeslagen. Het is daarom toe te juichen dat het HvJEU het recht een beetje eenvoudig heeft gehouden. If you don’t walk like a lawyer and you don’t talk like a lawyer, you just ain’t a lawyer.7

 

 

  1. HvJEU 15 januari 2015, zaak C-537/13.
  2. HvJEU 4 juni 2015, zaak C-497/13.
  3. Het HvJEU bedoelt ongetwijfeld: over de hoedanigheid van consument.
  4. De zaak is voorts interessant vanwege de overwegingen die het hof vervolgens geeft over de stelplichten en bewijslasten van verkoper en consument indien een product binnen zes maanden niet conform zou zijn.
  5. HvJEU 3 september 2015, zaak C-110/14.
  6. Trouwens: ook aan de verkoperkant wordt gewerkt met een vorm van categorale aanduiding. Immers, de advocaat wordt geacht te beschikken over bepaalde kwaliteiten.
  7. Een variant op: If it walks like a duck (etc.), it is a duck.
Over de auteur(s)
Author picture
Coen Drion
Advocaat-partner bij Jones Day