Het wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven door een digitale bril

Lees hier de scriptie Het wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven door een digitale bril. Een materieelrechtelijke analyse van Titel XIV uit het huidige Wetboek van Strafrecht in vergelijking tot het wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven van Marrit Hofman (masterscriptie IT-recht, Rijksuniversiteit Groningen, begeleider: mr. H.F.K. Harms, beoordeling: 9).

Zedendelicten vinden steeds vaker online plaats. Relevant is daarom de vraag in hoeverre daar adequaat tegen kan worden opgetreden. Kan iemand die zichzelf bevredigt via een webcamverbinding, ten overstaan van een jong kind bijvoorbeeld, worden bestraft of biedt de wet onvoldoende soelaas omdat deze een fysieke component vereist? Dat is een vraag die ook de Nederlandse wetgever zich heeft gesteld. Mede om twijfel over de reikwijdte van zedenbepalingen met betrekking tot de digitale wereld weg te nemen, heeft de wetgever het wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven geïntroduceerd. In deze masterscriptie heeft Marrit Hofman onderzocht in hoeverre dit wetsvoorstel voldoende is toegespitst op een steeds verder digitaliserende samenleving.

Dat de wetgever eindelijk, sinds 1886, zijn handen durft te branden aan de herziening van de huidige zedentitel is prijzenswaardig. De onduidelijkheden in het huidige Wetboek van Strafrecht zijn juridisch ingewikkeld en dus is het geen eenvoudige klus geweest om een nieuwe Titel XIV te construeren. De poging van de wetgever om bestaande onduidelijkheden te verhelderen, is in sommige gevallen goed geslaagd. Zo heeft de wetgever bijvoorbeeld een logischere structuur aangebracht binnen de zedentitel.

Desondanks kunnen er enkele punten van kritiek op het wetsvoorstel worden geuit. Allereerst worden bestaande leemtes verholpen, maar deze vervallen - vermoedelijk onbewust - in nieuwe situaties van straffeloosheid. Verder heeft de wetgever uiterst adequaat willen reageren op de maatschappelijke vraag om harder op te treden tegen (digitaal) seksueel overschrijdend gedrag. Dit heeft tot gevolg dat de wetgever, zo blijkt uit de memorie van toelichting, van mening is dat de nieuwe zedenbepalingen een zeer ruime reikwijdte dienen te genieten. Door het verlagen van drempels voor  strafwaardig handelen, verkeert de verdachte - na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel - in een penibele situatie. Het is de vraag in hoeverre dit redelijk is. Bovendien overlappen strafrechtelijke bepalingen elkaar, met als gevolg dat diverse bepalingen exact dezelfde gedraging strafbaar stellen. Dit terwijl de bepalingen soms een compleet ander strafmaximum bevatten. Ook de mogelijkheid tot het in voorlopige hechtenis nemen, de eventuele toepassing vanstrafverzwaringsgronden, de weigering van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), de mogelijkheid tot het opleggen van TBS en de toepasselijkheid van spreekrecht en het taakstrafverbod spelen verschillen per bepaling. Twee verdachten kunnen in theorie dus compleet andere straffen en maatregelen opgelegd krijgen, terwijl zij exact dezelfde of een soortgelijke gedraging hebben begaan.De legaliteit en rechtszekerheid komen daarmee onder druk te staan. Dit is ronduit opmerkelijk te noemen, nu het WODC-onderzoek van Lindenberg en Van Dijk, waarop het wetsvoorstel gebaseerd is, de diffuse grens tussen diverse delicten in de huidige wetgeving juist als punt ter verbetering noemde. Het verdient volgens Hofman dan ook aanbeveling om de balans tussen een adequate bescherming bieden tegen online seksueel misbruik en de rechtszekerheid van burgers nogmaals te herzien. Naast deze algemene aanbeveling, komt zij in het onderzoek met nog een aantal concrete,meer specifieke aanbevelingen.

 

Afbeelding: pixabay

Over de auteur(s)