Even – in de laatste weken van maart – was iedereen het erover eens dat het voorkomen van dood en verderf door Covid-19 belangrijker was dan al onze andere beslommeringen. Even maar. Want al snel ondervonden zzp’ers en mensen met tijdelijke contracten de gevolgen. Mensen betreurden de eenzaamheid van hun (groot)ouders in verpleeghuizen. En leraren vreesden voor de veiligheid van kinderen die ze zagen verkommeren in hun huiselijke omgeving. Terwijl de gelukkigen genoten van de zon, kregen economie en samenleving een flinke opdoffer. Nu krabbelen we langzaam op vanuit de crisisfase naar een herstelfase.
'Er zijn in deze fase veel afwegingen te maken', schrijven de drie planbureaus in hun Briefadvies Covid-191, “bijvoorbeeld met betrekking tot het verruimen van economische en maatschappelijke activiteiten en het gebruik en de inrichting van de openbare ruimte. Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met eventuele beperkende ingrepen bij het opnieuw opleven van het virus”. Het advies is gericht aan de politiek, maar de zojuist aangehaalde woorden gelden evenzeer voor de rechtspraak. Officieren van justitie, advocaten en rechters snakken naar herstel en sommigen mopperen dat het niet snel genoeg gaat, maar ook in ons domein moeten afwegingen worden gemaakt.
Die afwegingen hebben een fundamenteel ander karakter dan we gewend zijn. In een normale situatie zijn (niet alleen) juristen gewend de werkelijkheid te bezien vanuit het noodzakelijkheidsframe dat het recht biedt; politieke afwegingen gaan dan over de uitvoering van de bestaande regels en over de vraag of de rechtsregels gezien de politiek ongewenste uitkomsten zouden moeten worden veranderd. Maar een abnormale gebeurtenis als de coronacrisis brengt met zich dat de ‘default’ – de door het recht gedragen standaardkeuze - niet langer geldt. Je mag niet meer naar je werk en moet in het openbaar vervoer een masker dragen. De gebruikelijke arbeidsovereenkomst en de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (boerkaverbod) doen er in zoverre even niet toe. Keuzes die worden gemaakt kunnen uiteraard voorwerp van politiek of juridisch debat worden. Maar de grote gebeurtenis – de pandemie – kan achteraf ook een re-framing opleveren van wat we eerder als standaard beschouwden. Was het niet gek dat we voor vergaderingen en rogatoire commissies naar verre landen reisden terwijl we ook hadden kunnen zoomen? Dan verandert de gebeurtenis de manier waarop we tegen de werkelijkheid aankijken: 'het nieuwe normaal'.
Of dat het geval zal zijn hangt af van de manier waarop de noodzakelijke afwegingen in deze herstelfase worden gemaakt. De planbureaus geven daarover drie waardevolle adviezen:
'Benut kansen om reeds voorgenomen langetermijndoelen sneller te realiseren.'
'Houd rekening met verschillen tussen groepen en regio’s.'
'Zet je niet vast in finale perspectieven zoals "de anderhalvemetersamenleving" of "het nieuwe normaal".'
Wat betekenen deze punten voor de wereld van het strafrecht? Het OM heeft aangekondigd om ‘fors meer zaken’ te gaan afhandelen met een strafbeschikking. Al voor de coronacrisis was er sprake van een forse achterstand: toen ging het om 22.000 zaken en volgens AG Simmelink is dat totale aantal toegenomen tot 55.000 – aantallen die kleur krijgen in het licht van het totaal van ruim 178.000 zaken waarover het OM in 2018 beslissingen heeft genomen.2 Is die aankondiging een pragmatische reactie op de 13.500 extra misdrijfzaken die op een zitting moet worden gepland, of benut het OM ook een kans om reeds voorgenomen langetermijndoelen sneller te realiseren? In dat laatste geval rijst de vraag waar het bestaande voornemen om meer zaken per strafbeschikking af te doen vandaan kwam. Was het een reactie op de afname tussen 2013 en 2018 van de strafbeschikkingen van bijna 20% naar bijna 18% van alle OM-beslissingen? Of huldigt het OM de opvatting dat een deel van de zaken nu eigenlijk ten onrechte bij de rechter wordt aangebracht? In dat laatste geval gaat het niet om een tijdgebonden probleemoplossing, maar om een fundamentelere rechtspolitieke keuze.
De planbureaus wezen ook op de noodzaak rekening te houden met verschillen. De afgelopen maanden is ervaring opgedaan met telehoren en geschreven rondes voorafgaand aan (of in plaats van) een strafzitting. Die ervaringen zijn in de aanloop tot een zitting soms wel, maar niet altijd goed. Stevige kritiek is er op de z.g. tijdslots: gedetineerde verdachten kunnen doorgaans slechts 45 minuten inbellen op een terechtzitting. Vanuit de inrichting wordt dan bepaald dat de tijd voorbij is. Het is onverteerbaar dat niet de rechter maar een uitvoeringsinstantie feitelijk beslist over de duur van de zitting. Wat daarvan zij, een video-call in plaats van een regiezitting is echt iets anders dan de inhoudelijke behandeling per video-call. Als deze crisis leidt tot aanvaarding van de mogelijkheid van videoconferenties en e-mailverkeer in de voorfase van de rechtspleging, lijkt me dat – voor sommige tussenprocedures - een sprong voorwaarts. Misschien raken we dan ook af van de faxapparaten waarmee de rechtspraak een karikatuur van 20ste -eeuwse stagnatie over zichzelf afriep. Maar we moeten nog driemaal nadenken over het onmiddellijkheidsbeginsel, het aanwezigheidsrecht en de openbaarheid vooraleer we de nieuwe technieken voor toekomstige inhoudelijke behandeling geschikt achten.
'Het doel van het herstelbeleid kan niet een samenleving zijn waarin mensen altijd en overal anderhalve meter afstand tot elkaar moeten blijven houden'. De planbureaus adviseren daarom – en ook voor het behoud van draagvlak voor beleid - de huidige fase als een overgangsfase te blijven beschouwen. Dat advies betekent voor de wereld van het recht dat regels die onder deze abnormale omstandigheden worden geschreven, niet het nieuwe normaal funderen. Ze gelden wel, maar tijdelijk. Dit lijkt voor de hand te liggen, maar oud-president Ronald Reagan waarschuwde al: 'Nothing lasts longer than a temporary government program'.
Dit Vooraf is verschenen in NJB 2020/1383, afl. 22.
- Centraal Planbureau (CPB), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Briefadvies Covid-19, 28 mei 2020.
- Criminaliteit en Rechtshandhaving 2018, WODC 2019 tabel 5.4.