Het juridisch kader als pedagogische ruimte

Iedere jeugdige heeft recht op veilige, ondersteunende en verzorgende opvoedingssituatie waarin het zich zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen. Soms komt een gezonde ontwikkeling echter in het gedrang door onveilige of ongunstige kind- en gezinsomstandigheden. Als intensieve (gezins)ondersteuning onvoldoende effectief is gebleken om de veiligheid van het kind te waarborgen, kan een uithuisplaatsing een passend alternatief zijn. Dit is een zeer ingrijpende bemoeienis in het gezinsleven, waardoor de pedagogische basis van de jeugdige dramatisch verandert. Een deel van de voor de jeugdige vanzelfsprekende personen en professionals verdwijnen. Het (inter)nationale recht stelt speciale eisen aan gedwongen behandeling van jeugdigen. Nederland heeft zich met het ratificeren van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) verbonden om de rechten van de jeugdige te waarborgen en te eerbiedigen.

Het doel van dit proefschrift van Susanne Höfte is een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis over hoe het recht en de pedagogiek samenkomen in het dagelijkse werk van jeugd- en gezinsprofessionals in de gesloten residentiële jeugdhulp. Dit is uitgewerkt in vier wetenschappelijke artikelen. In de eerste studie is onderzocht of de zorg in gesloten residentiële jeugdhulp, zoals ervaren door jeugdigen, tegemoetkomt aan de eisen zoals neergelegd in het IVRK en de Jeugdwet. Uit de kwantitatieve resultaten blijkt dat jeugdigen in de justitiële jeugdinrichtingen een opener en positiever leefklimaat ervaren dan de jeugdigen in de gesloten residentiële instellingen. Uit de interviews met jeugdigen in residentiële jeugdhulp instellingen blijken kinderrechten een ondergeschikt onderwerp te zijn. Het beleid lijkt onvoldoende expliciet te zijn over kinderrechten.

In de tweede studie is onderzoek gedaan naar de rol en functie van de gekwalificeerde gedragswetenschapper bij het opstellen van de instemmingsverklaring voor de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Uit de interviews zijn vijf thema’s naar voren gekomen: de rol van de gekwalificeerde gedragswetenschapper; de omvang van de toets; het perspectief op de voorwaarden; het perspectief op de ontwikkeling en de feitelijke meerwaarde van de maatregel. De voorwaardelijke machtiging kan een positief pedagogisch effect hebben, mits er sprake is van een heldere communicatie met de jeugdige, die gericht is op het creëren van kansen en de maatregel niet wordt gezien als straf.

In de derde studie is vanuit het (inter)nationale juridisch kader gekeken naar de rechtswaarborgen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. Een analyse van bestaande jurisprudentie toont hoe de Nederlandse rechter en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming hierover oordelen. In de discussie wordt benadrukt dat de toepassing rechtmatig is wanneer de maatregel een grondslag heeft in de wet, is opgenomen in het hulpverleningsplan en proportioneel, subsidiair en doelmatig is.

In de vierde studie is kwalitatief onderzoek gedaan naar de wijze waarop professionals in de residentiële jeugdhulp omgaan met kinderrechten als beoogde basis voor het professioneel handelen met als doel inzicht te krijgen in de pedagogische, juridische en ethische overwegingen. In de praktijk maken deze professionals bewust pedagogische overwegingen; juridische en zorgethische overwegingen worden echter niet expliciet gemaakt. De juridische kaders vergroten de handelingsruimte van de professionals om vanuit hun discretionaire bevoegdheid pedagogisch te kunnen handelen vanuit het belang van het kind. Echter ervaren de professionals eerder een beperking van die ruimte door angst voor de externe (achteraf) toetsing van hun handelen. Het kinderrechtenverdrag dient niet, bewust, als basis voor hun handelen.

Dit proefschrift laat zien dat het werk van professionals versterking behoeft. Residentiële jeugdhulpinstellingen en professionals moeten er zorg voor dragen dat de rechten, maar ook de plichten, van jeugdigen en hun ouders in de jeugdhulp op de juiste manier worden geborgd door zich te richten op de ontwikkeling en het perspectief voor de jeugdigen. Wat iemand precies nodig heeft, verschilt per individu. Om de juiste afweging te kunnen maken in het belang van jeugdigen en ouders en meer recht te doen aan hun rechtspositie zullen professionals meer gebruik moeten maken van de ruimte die de juridische kaders hun geven. Dit vraagt om bewustwording bij zowel de organisatie als de professional van het belang en de waarde van de ruimte binnen de juridische kaders en een concreet instellingsbeleid met focus op het kinderrechtenperspectief.

Höfte promoveerde op donderdag 24 oktober 2024 aan de UvA.
Promotoren: prof. dr. Chris Kuiper en prof. dr. Geert-Jan Stams.

Susanne Höfte
Het juridisch kader als pedagogische ruimte


De artikelen verschenen in: Tijdschrift voor Familie en Jeugdrecht, 31, p. 156-164;
The International Journal of Children’s Rights, 29(4), p. 946-971, c.q. zullen nog verschijnen in Journal of Social Intervention: Theory and Practice en Tijdschrift voor Pedagogiek.

Over de auteur(s)