Het algemene opschortingsrecht

Het in artikel 6:52 BW geregelde algemene opschortingsrecht is het onderwerp van het proefschrift van Gert Jan Boeve. Op grond van het eerste lid van die bepaling is de schuldenaar die een opeisbare vordering op zijn schuldeiser heeft, bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Met zijn proefschrift Het algemene opschortingsrecht beoogt Boeve bij te dragen aan rechtszekerheid over het antwoord op de vraag wanneer deze opschortingsbevoegdheid bestaat en al dan niet mag worden uitgeoefend.

Ter beantwoording van deze vraag behandelt het proefschrift de positie van het algemene opschortingsrecht in het BW. Bij deze plaatsbepaling gaat Boeve achtereenvolgens in op de historie, de grondslag, de aard, het karakter, het doel, de strekking en de functies van het algemene opschortingsrecht. Ook passeren de vereisten voor opschortingsbevoegdheid op grond van artikel 6:52 lid 1 BW de revue. Eén van deze vereisten, tevens het centrale vereiste, is het zogenoemde samenhangcriterium. Het binnen dit criterium doorgaans gemaakte onderscheid tussen een vereiste van ‘voldoende samenhang’ en een vereiste ‘om deze opschorting te rechtvaardigen’, wordt door Boeve bestreden. Zijn conclusie is dat dit criterium geen beoordelingsmaatstaf of te beoordelen criterium op zichzelf is, maar een redelijkheids- en billijkheidstoets behelst. De redelijkheid en billijkheid bepalen de mate van samenhang tussen de verbintenissen over en weer, die voldoende moet zijn om opschorting in het concrete geval te rechtvaardigen. Voldoende samenhang tussen de verbintenissen over en weer om opschorting te rechtvaardigen is daarom veeleer een conclusie die volgt op de toepassing van het samenhangcriterium. Die redelijkheids- en billijkheidstoets is afhankelijk van een weging van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder eventueel de in artikel 6:52 lid 2 BW genoemde omstandigheden van ‘dezelfde rechtsverhouding’ en ‘zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan’. Op basis van omstandigheden waaronder aan het samenhangcriterium is of kan zijn voldaan, zijn in dit proefschrift een aantal gevaltypen bij dit criterium geformuleerd.

Tevens gaat het proefschrift in op de vragen hoe de schuldenaar zijn opschortingsbevoegdheid kan uitoefenen en wanneer deze bevoegdheid wel of niet mag worden uitgeoefend. Onder omstandigheden kan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of worden dat de schuldenaar zich beroept op een op zichzelf gerechtvaardigde opschorting van de nakoming van zijn verbintenis. Daarbij komt het aan op een afweging van de bij de uitoefening van die opschortingsbevoegdheid betrokken belangen. In het licht van de omstandigheden van het geval, dient die uitoefening doelmatig en evenredig te zijn.

Voorts besteedt Boeve aandacht aan processuele aspecten van het algemene opschortingsrecht, waaronder de rechterlijke beslissing over een opschortingsverweer. Hij bespreekt dat een veroordeling tot stapsgewijze nakoming onder omstandigheden beter past bij een door de rechter gehonoreerd opschortingsverweer dan een – doorgaans gegeven – afwijzing van het gevorderde.

Promotoren: prof. mr. Bart Krans en prof. mr. Alex Geert Castermans.  

 

Gert Jan Boeve
Het algemene opschortingsrecht 

Wolters Kluwer 2024 (Recht en Praktijk nr. CA27), 252 p., € 65 ISBN 978 90 1317 593 6

Over de auteur(s)