Hengelen

Recent liet het openbaar ministerie weten het besluit te hebben genomen de klimaatactivisten de eind 2023 de A10 bezetten, niet te vervolgen. Dat gebeurde niet met verwijzing naar het recht op demonstratievrijheid of andere fundamentele mensenrechten, maar met een beroep op de vermeend door de activisten gezochte ‘martelaarsrol’ die volgens Otte, voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, met zich zou brengen dat zij graag een boete willen, zodat ze naar de rechter kunnen.

Dat laatste doet vermoeden dat het openbaar ministerie er ernstig rekening mee houdt dat de activisten (terecht) menen dat de strafrechter zich bij een eventuele strafzaak bewust zal (moeten) zijn van de complicaties die strafrechtelijk optreden in relatie tot vreedzame demonstraties met zich brengt. Zo’n strafzaak kost tijd en geld. En dat is er – naar het oordeel van het openbaar ministerie – niet (genoeg). In de ideale wereld had het openbaar ministerie mogelijk een ander besluit genomen, zo lichtte Otte toe bij WNL op Zondag. “We vissen in een oceaan van onrecht. We hebben onvoldoende vissersboten om al het onrecht op te hengelen.”

Dat in de tussentijd niettemin op substantiële schaal heimelijk gehengeld wordt naar informatie over activisten en andere vermeende ‘onruststokers’, staat inmiddels wel vast. Zo publiceerde NRC op 23 januari jl. het bericht dat de Amsterdamse gemeenteraad strenger toezicht wil op het bespioneren van burgers die als potentieel gevaar voor de openbare orde worden beschouwd. Zij worden (fysiek en online) gevolgd en getarget door (al dan niet betaalde) informanten en infiltranten en het Team Openbare Orde Inlichtingen (TOOI) van de politie. Zolang geen sprake is van enig redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, gebeurt het verzamelen (en gebruiken) van die inlichtingen volledig buiten de strafrechtelijke kaders om. Uitgangspunt van wet en jurisprudentie (van de Hoge Raad) is namelijk dat zolang slechts een geringe inbreuk wordt gemaakt op het (grond-)recht op privacy van een burger, het algemene ‘taakstellende’ artikel van de politie (art. 3 Politiewet 2012) daarvoor voldoende is. Van een ‘geringe inbreuk’ is volgens de Hoge Raad sprake, indien geen min of meer compleet beeld van (bepaalde delen van) het persoonlijk leven van de burger wordt verkregen. En de gedachte – van de Hoge Raad: zie ECLI:NL:HR:2021:80 – is nog steeds dat als je burgers alleen in het openbaar volgt of in de gaten houdt, dat min of meer ‘complete beeld’ van bepaalde aspecten van iemands leven niet ontstaat of zelfs niet zou kunnen ontstaan, ook niet als diezelfde burger een jeugdige is die gedurende een periode van ongeveer een jaar tig keer wordt gefotografeerd, aangesproken, dan wel lastiggevallen (door de politie) met vragen, vorderingen en opmerkingen die geen ander nut (lijken te) hebben, dan de burger te confronteren met het feit dat de politie het simpelweg ‘mag’. Dat gebeurt overigens ook in de context van strafrechtelijke onderzoek, maar daar is het (relatieve) voordeel dan nog dat daarvan (in beginsel) verslag moet worden gedaan, zodat (later) kan worden beoordeeld of een en ander rechtmatig heeft plaatsgevonden. Niet dat de burger daar dan veel wijzer van wordt, getuige diezelfde jurisprudentie, maar toch: binnen de openbare orde sfeer ontbreekt zelfs die (minimale) waarborg, terwijl er evenmin (voldoende) waarborgen zijn dat de vergaarde informatie vervolgens zijn weg niet vindt naar andere diensten (in binnen- of buitenland). Niettemin houdt de huidige minister van justitie vol dat TOOI geen (pseudo-)inlichtingendienst is, maar een informatiedienst.

Uit een op grond van WOO-verzoek op internet gepubliceerd intern politiememo uit mei 2015, blijkt dat toen al werd gesproken over het ‘al langer bestaande probleem’ van een gebrek aan adequaat toezicht en controle van het bevoegd gezag (de burgemeester) op TOOI. Het ministerie van (veiligheid en) justitie onderschreef destijds de noodzaak van toezicht, maar vond “hier feitelijk geen taak voor zichzelf weggelegd”. Blijkens haar uitlatingen in het parlementaire dertigledendebat over TOOI van 24 januari jl. zit de huidige minister van justitie er niet veel anders in. Als minister moet zij zich terughoudend opstellen met betrekking tot de manier waarop het gezag van de burgemeester over de taakuitoefening van het TOOI precies moet worden ingevuld, zo merkte zij op. Wie wil weten wat over hem of haar is verzameld, moet maar een visje uitgooien met een beroep op het inzagerecht van de Wet politiegegevens, of een klacht indienen bij de politie. Succes daarmee (toi, toi, toi). Ook overigens ziet de minister weinig problemen. Integendeel: misschien zijn er wel meer bevoegdheden nodig en moet de politie ook andere dingen kunnen doen dan ze nu mogen doen.

Uit hoeveel namen de ‘inlichtingenbak’ van TOOI bestaat, is niet bekend. Ook dat onttrekt zich namelijk aan elke waarneming.

Het geeft een hele nieuwe dimensie aan Ottes beeldspraak. Vele vissersbootjes, nog meer hengeltjes en geen noemenswaardige rechtsbescherming. Een oceaan van onrecht.

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2024/253, afl. 5

 

Afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)
Petra van Kampen
Petra van Kampen is hoogleraar strafrechtspraktijk aan de Universiteit Utrecht en redacteur van het Nederlands Juristenblad