Van oudsher is de handhaving van EU-recht primair in handen van de Lidstaten (indirecte handhaving). Hoewel het EU-recht eist dat handhaving door de Lidstaten effectief en rechtsstatelijk (eerbiediging van fundamentele rechten en garanderen van doeltreffende rechtsbescherming) is, biedt de indirecte handhavingsstructuur de Lidstaten aanzienlijke autonomie om te beslissen over de inrichting van de handhaving (strafrecht of punitief bestuursrecht) alsook over de regels en beginselen die het vergaren, delen en gebruiken van bewijs binnen de nationale rechtsorde bepalen. Verschillen tussen de Lidstaten zijn daarmee onvermijdelijk. Deze verschillen roepen op nationaal en supranationaal niveau vragen op wanneer handhavingsprocedures zich uitstrekken over meerdere nationale rechtsordes, met name op het raakvlak van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving. In zijn proefschrift onderzoekt Aart de Vries of de huidige supranationale en nationale rechtsbeginselen en -regels die het vergaren, delen en gebruiken van bewijs door de administratieve en gerechtelijke autoriteiten van de EU-Lidstaten bepalen effectieve en rechtsstatelijke transnationale punitieve handhaving van EU-beleid mogelijk maken.
Het proefschrift bestaat uit drie delen. Deel I gaat uit van het supranationale EU-perspectief. Hoewel de Lidstaten aanzienlijke vrijheid genieten om te beslissen over de inrichting van de nationale handhaving is de autonomie van de Lidstaten niet absoluut. In essentie kunnen de Lidstaten alleen keuzes maken binnen de grenzen van overkoepelende EU-rechtsbeginselen die door het Hof van Justitie zijn erkend, en geharmoniseerde regels die door de Uniewetgever zijn ingevoerd. Deel II van het proefschrift richt zich op het perspectief van de Lidstaten. De Vries bestudeert de implementatie van EU-handhavingstaken in drie materiële beleidsterreinen (douanerecht, grensoverschrijdend vervoer van afvalstoffen en marktmisbruik) in drie Lidstaten (Nederland, Duitsland en Frankrijk). Daarbij beoordeelt hij hoe de nationale uitvoering van de EU-handhavingstaken het toepasselijke rechtskader bepaalt voor het vergaren, delen en gebruiken van bewijs door administratieve en gerechtelijke autoriteiten.
Deel II van het proefschrift betreft de synthese. De Vries bepaalt of op basis van de vergelijking tussen de nationale implementatie van EU-handhavingsverplichtingen in Nederland, Duitsland en Frankrijk verschillen kunnen worden vastgesteld in de regels voor het vergaren, uitwisselen en gebruiken van bewijs door de administratieve en gerechtelijke autoriteiten van deze Lidstaten, en, zo ja, of zulke verschillen juridische obstakels voor effectieve en rechtsstatelijke transnationale punitieve handhaving in de EU vormen. Tegen de achtergrond van de supranationale en nationale perspectieven identificeert en illustreert De Vries drie belangrijke juridische obstakels: (i) de mogelijkheden en grenzen van (in)directe EU-samenwerking tussen de gerechtelijke en administratieve autoriteiten van verschillende Lidstaten, (ii) uiteenlopende regels en standaarden tussen de Lidstaten, met name op het raakvlak van opsporing en toezicht (sfeerovergang en sfeercumulatie), en (iii) ineffectiviteit van rechterlijke toetsing van bewijs in grensoverschrijdende handhavingsprocedures. De Vries concludeert dat deze juridische obstakels kunnen verhinderen dat de handhavingsautoriteiten zich kunnen baseren op relevant bewijs uit een andere Lidstaat (effectiviteitsperspectief) of dat de fundamentele rechten van de betrokken persoon – waaronder diens cruciale recht op effectieve rechtsbescherming – niet worden geëerbiedigd (rechtsstatelijk perspectief).
In het laatste hoofdstuk presenteert De Vries aanbevelingen om de vastgestelde obstakels aan te pakken. De Vries stelt onder meer voor de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van nationale autoriteiten op punten te herijken. Daarnaast komt hij met interessante suggesties tot wijziging en aanvulling van het toepasselijke rechtskader op supranationaal EU- en Lidstaatniveau, bijvoorbeeld gemeenschappelijke regels voor grensoverschrijdende sfeercumulatie en sfeerovergang, een ‘compleet systeem van rechtsmiddelen’ in grensoverschrijdende punitieve handhavingszaken, een gedeelde minimumregels voor bewijs in grensoverschrijdende punitieve handhavingszaken.
De Vries promoveerde op 5 april 2024 cum laude aan de Universiteit Utrecht. Promotoren: prof. dr. John Vervaele en prof. dr. Rob Widdershoven.
Aart de Vries
Evidence and Transnational Punitive Enforcement Proceedings in the European Union
Eleven 2024, 775 p., € 139
ISBN 978 90 4730 220 9