‘Een ereschuld inlossen vereist meer dan het beslechten van een juridisch geschil’, aldus het eindrapport over de aardgaswinning in Groningen. De enquêtecommissie beschrijft de jarenlange strijd over ingewikkelde vraagstukken rondom het bewijsvermoeden en de ongelijkheid in rechtspositie tussen schademelders en schadeveroorzakers.
Eindeloze juridische discussies en de stapels rapporten die die discussies opleveren, brachten de inwoners van Groningen niets anders dan wanhoop en wantrouwen. De Staat en oliemaatschappijen leken er alles aan te doen om claims en bezwaren van gedupeerden te weerleggen. En zelfs bij de uiteindelijke stap naar schadeherstel kreeg juridische precisie voorrang boven snelheid en voortvarendheid.
Er is, ook in dit blad, de afgelopen jaren veel geschreven over de rol, interpretatie en toepassing van het recht bij de gaswinning en de herstelopgave. Ik wil een andere vraag voorleggen: welke lessen vallen er te trekken voor het onderwijs aan toekomstige en praktiserende overheidsjuristen? De beroepsgroep is heel goed geworden in het opstellen, interpreteren en strategisch inzetten van regels, maar burgers ervaren deze regels steeds vaker als een probleem. Zowel Groningen als de Toeslagenaffaire leidden tot grote maatschappelijke en politieke commotie en een afnemend publiek vertrouwen. En de desbetreffende rapporten bevatten harde oordelen over het functioneren van de rechtsstaat en de houding van juristen. Een houding die al te vaak lijkt te zijn ingegeven door de – al vaker benoemde – reflex om de misstand ‘te managen’ in plaats van aan te pakken.
Belangrijk is het daarom dat op rechtenfaculteiten kwesties als Groningen en de Toeslagenaffaire nu een vast onderdeel van inleidende vakken, constitutioneel recht, bestuurs- en aansprakelijkheidsrecht vormen. Hoor- en werkcolleges staan in het teken van de spanningen in de rechtsstaat. Ook in het circuit van beroepsopleidingen en nascholingen is meer oog voor de wijze waarop inhoud, vaardigheden en ethiek zijn te combineren. Desalniettemin, zeker in het (commerciële) aanbod voor de beroepspraktijk, lijkt de insteek bij opleidingen veelal ‘het rendement van een advocaat of jurist'.1 Veel minder: de belangen van de ander. En op een enkele uitzondering na, hangt het bij overheidsinstellingen van het eigen initiatief van een jurist af of deze zich via een cursus verdiept in de betekenis van de genoemde kwesties. Van de handvol juristen dat zich voor een toepasselijke cursus bij de Academie voor Overheidsjuristen heeft ingeschreven, zal de samenleving het verschil echt niet gaan merken.2
Kunnen we daarom niet een stap verder zetten dan slechts het her en der aanpassen van bestaande bachelor- of masteropleidingen en het aanbieden van nieuwe vakken in het nascholingsaanbod? Daarmee doel ik niet op een soort van masterplan. Oog en gevoel voor de rechtsstaat ontwikkel je niet planmatig. Maar Groningen, de Toeslagenaffaire en vele minder bekende kwesties illustreren de systemische effecten van de hierboven geschetste en diep ingesleten houding binnen de overheid. Ook juristen dragen daaraan bij. Een werkelijk andere houding in combinatie met de noodzakelijke sensitiviteit valt niet te realiseren met een vrijwillige cursus hier of daar. Opleidingen en training on the job zouden ook binnen de overheid gewoon vaste prik moeten zijn. Bovendien moet het aanbod gevarieerder zijn dan actualiteiten in het bestuursrecht, de Omgevingswet of de schuldenproblematiek. De huidige opgave vraagt immers om zoveel meer van overheidsjuristen dan het vermogen om de actuele wetgeving en jurisprudentie goed toe te passen.
Illustratief voor de winst die valt te boeken is dat de aandacht voor beroepsethiek zich momenteel vooral richt op de drie togaberoepen (RM, OM en advocatuur) en nauwelijks op overheidsjuristen. Terwijl juist de organisatiecultuur van de (uitvoerende) overheid, de invloed van de politiek-bestuurlijke dynamiek maar ook de machtspositie van overheidsinstellingen en uitvoeringsinstanties in relatie tot burgers heel specifieke dilemma’s voor juristen met zich meebrengen. Op een enkel initiatief na, is er geen op overheidsjuristen toegespitst aanbod waarin aandacht is voor kwesties als de hiërarchische positie van ambtenaren en de vraag hoe zij in concrete situaties hebben te handelen als ze bezwaar hebben tegen beleid en de uitvoering daarvan.3 Het ontbreekt aan verplichte cursussen die zich richten op het aanleren van sensitiviteit voor systeemfalen als publieke of private partijen hun plichten verzaken. Simpel geformuleerd: ik mis een cursus ‘Hoe niet weg te blijven van verantwoordelijkheden en risico’s’.
Barkhuysen wierp onlangs op deze plaats de vraag op hoe kenbaar niet gecodificeerde algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel, voor niet bestuursrechtelijk geschoolde overheidsmedewerkers en burgers zijn.4 Hij deed dat in het licht van het voor pre-consultatie vrijgegeven conceptvoorstel van de Wet versterking waarborgfunctie Awb. Dat voorstel bevat een nieuwe algemene bepaling die het bestuur verplicht om zich dienstbaar op te stellen bij de uitoefening van zijn taak (artikel 2:4a). Maar hoe stelt een overheidsjurist zich dienstbaar op? Natuurlijk: overheidsjuristen zullen binnenkort kunnen kiezen uit een ruim aanbod aan cursussen aangeboden door talloze opleidingsinstanties die kansen zien en direct inspelen op de behoefte aan duiding en handvatten. Maar ik vind het zorgelijk als ‘een ereschuld inlossen’ betekent dat overheidsjuristen zich wat betreft scholing kunnen beperken tot het op vrijwillige basis selecteren van een enkele cursus uit dit aanbod. Laat de overheid zelf het heft in hand nemen en verantwoordelijkheid dragen voor de noodzakelijke kennis en competenties voor herstel van vertrouwen. Overheidsjuristen zijn niet de eerste voor wie een bepaald aantal uren nascholing en intercollegiale toetsing een verplichting zou vormen.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/673, afl. 10
Afbeelding: Pixabay
Noten
1 https://www.mr-online.nl/opleidingen-om-je-impact-als-jurist-te-vergroten/
2 https://rechtenoverheid.nl/cursus/de-democratische-rechtsstaat-in-de-praktijk-dat-zijn-wij-1850
3 Zie over deze kwesties: M. Adams, NJB 2019/919, afl. 17.
4 NJB 2023/324, afl. 5.