Generieke beperkingen aan processtukken

Afgelopen vrijdag, 3 juni 2022, heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak die door 70 advocaten was aangespannen tegen de Staat in verband met de beperkingen die door de hoven vanaf 1 april 2021 in hun procesreglementen waren aangebracht met betrekking tot de lengte van processtukken in hoger beroep.

Kort gezegd komen die beperkingen erop neer dat een memorie van grieven of antwoord die langer is dan 25 pagina’s (voorblad en inhoudsopgave niet meegerekend), of een andere memorie (bijvoorbeeld in incidenteel appel) die langer is dan 15 pagina’s, wordt geweigerd.1 De desbetreffende partij heeft dan nog de mogelijkheid om binnen 14 dagen een wel passend processtuk in te dienen, bij gebreke waarvan iedere verdere mogelijkheid daartoe vervalt, en bijvoorbeeld het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk wordt geoordeeld. Er bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd te verzoeken om een langer processtuk in te dienen vanwege de juridische of feitelijke complexiteit van de zaak en tevens kan worden verzocht om een nadere akte te mogen nemen van een vooraf verzochte lengte. De advocaten hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de gerechtsbesturen van de hoven te gelasten om de beperkingen in te trekken. De voorzieningenrechter heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Namens de Nederlandse Orde van Advocaten zijn schriftelijke opmerkingen ingediend.

De Hoge Raad begint met vast te stellen welk orgaan binnen de hoven eigenlijk bevoegd is om de beperkingen bij procesreglement vast te stellen en komt daarbij tot de conclusie dat niet de gerechtsbesturen maar de gerechtsvergaderingen daartoe de bevoegdheid hebben, omdat het bij die beperkingen zou gaan om een vorm van rechterlijke zelfbinding.2 Hoewel daaraan in de uitspraak van de Hoge Raad verder geen expliciete overwegingen worden gewijd, komt het mij voor dat dit betekent dat de huidige beperkingen in de procesreglementen met terugwerkende kracht zijn komen te vervallen, nu die niet door het bevoegde orgaan, maar door de gerechtsbesturen, zijn vastgesteld. Als dat juist is, dan zal de rechtspraktijk ten aanzien van de kwestie wat dat voor consequenties in lopende procedures moet hebben, nog wel het nodige geharrewar tegemoet kunnen zien.

De Hoge Raad komt vervolgens toe aan de kernvragen of de rechter bevoegd is om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken en of dat ook is toegestaan bij procesreglement.

“3.3.1 (…) Die vragen moeten bevestigend worden beantwoord. De rechter kan (in iedere individuele zaak), door toepassing van de eisen van een goede procesorde, door het nemen van alle beslissingen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure (art. 19 lid 2 Rv) en uit hoofde van zijn taak te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 lid 1 Rv), beperkingen stellen aan de omvang van processtukken. Een procesreglement strekt ertoe om, bij wijze van zelfregulering, de toepassing door de rechter van procesrechtelijke normen en regels te harmoniseren en te uniformeren, ter bevordering van een behoorlijke rechtspleging (zie hiervoor in 3.1.2). Ook de bevoegdheid van de rechter om grenzen te stellen aan de omvang van processtukken kan daarom worden gereguleerd door middel van een procesreglement.

3.3.2 Niet alleen is het belang van de rechtszekerheid gediend bij uniforme toepassing van de bevoegdheid van de rechter om beperkingen te stellen aan de omvang van processtukken, maar ook ligt het reguleren van die bevoegdheid voor de hand omdat de rechterlijke capaciteit beperkt is. Voorkomen moet worden dat sommige partijen door hun wijze van procederen een zodanig beslag leggen op de rechterlijke capaciteit dat dit ten koste gaat van een effectieve toegang tot de rechter voor anderen. Dat maakt het voeren van regie op landelijk niveau wenselijk. Het stellen van regels voor de omvang van processtukken draagt bij aan een optimale aanwending van de beperkte rechterlijke capaciteit en is aldus in overwegende mate een organisatorische maatregel gericht op behoorlijke rechtspraak. Daaraan doet niet af dat de regels de processuele rechten van partijen begrenzen. (…).

Bij deze kernoverwegingen vallen wel wat kanttekeningen te plaatsen. Allereerst valt op dat de Hoge Raad de beperkte rechterlijke capaciteit (met nogal grote woorden gericht aan ‘sommige partijen’) centraal stelt en oordeelt dat de processuele rechten van partijen reeds daarin of daardoor hun begrenzing kunnen vinden. Voorts is opvallend dat de bevoegdheid van de rechter tot het stellen van beperkingen wordt gefundeerd op bepalingen of beginselen die gelden op het individuele zaaksniveau, maar toch mag die bevoegdheid volgens de Hoge Raad, ter bevordering van een behoorlijke rechtspleging, omdat het om zelfregulering gaat, ‘daarom’ (ook) generiek tot regulering leiden.3 Recht op rechterlijk maatwerk legitimeert toch niet of maar heel moeizaam collectief rechterlijk standaardwerk? Het lijkt voorts wat wonderlijk om deze generieke rechterlijke bevoegdheid te baseren op zelfregulering, terwijl de rechter daarbij juist nauwelijks zichzelf reguleert, maar vooral de procespartijen.

Al met al lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat in de advocatuur niet feestelijk de vlag zal worden gehesen als reactie op deze uitspraak,4 die natuurlijk wel zal worden gerespecteerd. Nu zal het moeten aankomen op de nodige wijsheid en redelijkheid bij de uitvoering ervan,5 met name bij het beslissen op verzoeken tot het kunnen indienen van langere processtukken, in het licht van de feitelijke en juridische complexiteit van de zaak.

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2022/1280, afl. 20

 

Afbeelding: Jana Schneider via Pixabay

 

Noten:

1 Het moet gaan om een courant lettertype met een grootte van minimaal 11 punten (in voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1. In octrooizaken geldt een beperking tot 60, respectievelijk 36, pagina’s.
2 Landelijke uniformiteit kan daarbij, aldus de Hoge Raad, worden bereikt doordat alle gerechtsvergaderingen hetzelfde reglement vaststellen.
3 A-G De Bock had geconcludeerd dat voor de sanctie van niet-ontvankelijkheid een voldoende wettelijke basis ontbreekt en (ook) in dat licht neemt de Hoge Raad de bocht hier wel opmerkelijk kort.
4 Zie voor eerdere kritiek op de plannen al T. Barkhuysen, Intelligent omgaan met lange processtukken, NJB 2021/1.
5 Althans zodra de nieuwe procesreglementen, vastgesteld door de gerechtsvergaderingen, in werking zijn getreden.

Over de auteur(s)
Author picture
Coen Drion
Advocaat-partner bij Jones Day