Recent publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een policy brief met aanbevelingen voor een toekomstig preventief gezondheidsbeleid.1 Dit vanuit, zoals de titel van het rapport stelt, ‘een realistisch perspectief op de sociaal economische gezondheidsverschillen’.
Als huisarts werkzaam in een sociaal zwakke wijk heb ik deze policy brief gelijk gelezen. Tot welke aanbevelingen komt de WRR? Kort en krachtig: wees er vroeg bij (van ‘foetus tot 18 jaar’), focus op achterstandsgroepen (dat wil zeggen mensen met een lage sociaal-economische status) en concentreer je op de grote leefstijlproblemen roken, alcohol en overgewicht. Wat is de nieuwswaarde van dit rapport? Draait de WRR in zijn rapport niet om de hete brij heen, namelijk het feit dat preventie in de kern een zaak is van geld(gebrek)? En hoe verhoudt dit alles zich tot het verkleinen van de sociaal-economische verschillen? Naar mijn weten begeven we ons hier op het terrein van de grondrechten, niet in de laatste plaats het recht op gezondheid.2
In mijn spreekkamer gaat het helaas dagelijks over geld. Patiënten die hun eigen risico voor de zorgverzekering niet kunnen ophoesten en daarom noodzakelijk onderzoek of verwijzingen uitstellen. Patiënten die alleen een basisverzekering hebben en met hun chronische rugklachten niet naar de fysiotherapeut kunnen gaan, of patiënten zonder aanvullende tandartsverzekering die zich met kaakabcessen bij de huisarts melden. Patiënten met immense persoonlijke leningen dan wel schulden op basis van een scala aan dure verslavingen. Maar ook: ouders van kinderen die geen eigen bijdrage voor het schooluitje of contributie voor een sportvereniging kunnen betalen. Patiënten die zich schamen omdat zij zijn aangewezen op de voedselbank of andere belangeloze weldoeners. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Dat deze vaak hopeloze financiële situatie aanleiding is voor stress- en depressieve gevoelens, angst voor de ongeopende (elektronische) brievenbus en een veelheid aan psychosomatische klachten hoeft geen betoog. De Amerikanen hebben er een passende naam aan gegeven: het ‘shit-life syndrome’.3 Het gaat daarbij niet aan om schouderophalend vast te stellen dat deze mensen vaak zelf de motor achter hun financiële misère zijn. Immers: een ‘lage sociaal-economische status’, met alle gezondheidsgevolgen van dien, gedraagt zich als een dominante erfelijke aandoening die meestal van ouders op kinderen overgaat en zichzelf daarmee in stand houdt.
Wat mij als huisarts blijft opvallen is wat ik de ‘de volgordelijkheid der behoeften’ wil noemen: het is nagenoeg onmogelijk om patiënten te motiveren hun ongezonde leefstijl te veranderen zolang zij in een continue stresssituatie verkeren door financiële ellende. En áls zij daar na intensieve begeleiding al toe te motiveren zijn – bijvoorbeeld dankzij steun vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet – dan worden zij in de supermarkt geconfronteerd met ongezonde kilo-knallers tegenover duurdere gezonde producten. Aan gezond leven hangt namelijk een stevig prijskaartje. Het is die hete brij waar de WRR in zijn policy brief zorgvuldig omheen draait. Heeft het zin om te praten over ‘onbenut gezondheidspotentieel’, zoals de WRR in zijn rapport voorstelt, zonder te kijken naar de vraag hoe we onze ambities waar kunnen maken? Wat wordt daarbij van de overheid, de samenleving en mij – als huisarts – verwacht? Waarom spreekt de WRR meermaals over ‘(on)rechtvaardige’ verschillen, zonder ook maar een keer te verwijzen naar grondrechten? Zijn die rechten niet een belangrijk ijkpunt voor de overheid, en dus ook voor haar adviseurs?
Naar mijn mening praat de WRR voor de Bühne zolang geen serieus werk wordt gemaakt van armoedebestrijding en schuldhulpverlening, zoals onze grondrechten dat veronderstellen. Dat betekent dat op alle politieke niveaus méér tijd, geld en energie gestoken moet worden in het voorkómen van schulden, bijvoorbeeld door het gemak waarmee mensen leningen kunnen afsluiten in te dammen. Bovendien hebben de sociale wijkteams en andere welzijnsorganisaties een krachtige financiële en personele impuls nodig, in ieder geval meer steun dan de gemeenten thans op grond van de Wmo en Jeugdwet (kunnen) bekostigen. Immers: ‘geld maakt niet gelukkig’, maar geld is wél een absolute voorwaarde voor een gezonde leefstijl, met een betere ervaren gezondheid en levensverwachting als gevolg. Iets waar de WRR niet van weg zou moeten kijken, mede gelet op de rechten die in onze Grondwet liggen besloten, en waarmee de regering en oppositie geducht rekening moeten houden bij het ontwerpen van ongetwijfeld goed bedoelde preventieprogramma’s. Het half november afgesloten Nationaal Preventieakkoord biedt in dit licht bezien helaas nog weinig hoop. Grondrechten zijn ook voor preventie van groot belang.
Dr. W. de Ruijter is huisarts en epidemioloog bij Gezondheidscentrum Ommoord te Rotterdam.
- D.W.J. Broeders, H.D. Das, R.P.W. Jennissen, W.L. Tiemeijer & M. de Visser, Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, WRR-Policy Brief 7, Den Haag: WRR 2018.
- E. Schellings, Gezondheidszorg & Mensenrechten, Amsterdam: Johannes Wier Stichting 2014 en A.C. Hendriks, ‘Gezondheidsrecht en Europa’, in: D.P. Engberts & L.E. Kalkman-Bogerd (red.), Leerboek gezondheidsrecht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2017, p. 385-396.
- W. Hutton, ‘The bad news is we’re dying early in Britain – and it’s all down to ‘shit-life syndrome’’, The Guardian 19 augustus 2018.
Afbeelding: Pixabay