Gedurfd is Amsterdamse uitspraak bepaald niet te noemen

Toen ik deze uitspraak van de Amsterdamse Rechtbank1 las, moest ik onwillekeurig toch even denken aan de bekende ‘om des gewetenswille’-uitspraak van het Leeuwardens hof uit 1943,2 waarin het hof de op te leggen straf beperkte tot de in voorarrest doorgebrachte tijd, zulks om te voorkomen dat de veroordeelde de resterende tijd zou moeten uitzitten in het beruchte strafkamp Erica.

In de Amsterdamse uitspraak ging het over de vraag of een leenschuld van een kindertoeslagenouder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor overname door de minister van Financiën in aanmerking kwam. Nee, volgens de rechtbank, conform de tot dusverre, zoals hij die opvatte, (strikte) uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 Het opvallende nu is dat de rechter, voorafgaand aan dat oordeel, in een ‘persoonlijke noot’ zich uitput in opmerkingen (bijna 1.100 woorden) waarom hij liever anders had beslist. Daarbij beriep hij zich in zijn persoonlijke noot op 1) passages uit de MvT, die uitgaan van ruimhartigheid 2) waarschuwt hij voor nota bene een nieuwe Toeslagenaffaire en 3) laakt hij de in zijn ogen (te) strikte en minimalistische toepassing van de Wht door de Afdeling. Anders dan (sommige) rechters die, in zijn veronderstelling, op zoek durven te gaan (mijn cursivering) naar mogelijkheden om de wet daar waar dat nodig is in het voordeel van erkende gedupeerden minder strikt toe te passen,4 kiest hij er ‘bewust’ voor zich te conformeren aan de hiervoor genoemde (strikte) uitspraken van de Afdeling. Hij besluit met een oproep aan het ministerie van Financiën en vooral (mijn cursivering) aan de Afdeling om, met in het achterhoofd de passages in de MvT over o.m. de na te streven ruimhartigheid, nog eens goed de materie te bestuderen.

Natuurlijk, een rechter gaat over zijn uitspraak. Weird en voor de gedupeerde in kwestie moeilijk te vatten, moet het wel zijn geweest in de uitspraak te lezen dat een rechter in zijn ‘persoonlijke noot’ hem feitelijk gelijk lijkt te geven en vervolgens in de uitspraak zo voluit de hiervoor genoemde, door hem gelaakte, uitspraken van de Afdeling bijvalt. Deze rechter had bijvoorbeeld ook kunnen volstaan met ongegrondverklaring van het beroep, onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling, die hem zijns inziens geen ruimte boden anders te beslissen, en dat onder aantekening dat hij graag anders had beslist, en dat dan zónder zijn uitputtende ‘persoonlijke noot’. Een keuze voor frappez, frappez toujours, en ergens voor staan, was ook een mogelijkheid geweest. Uiteindelijk ging de Afdeling in de zaken betreffende de kinderopvangtoeslag, na jarenlang vergeefs en hardnekkig pogen van advocaten en raadslieden van gedupeerden en enkele gedurfde uitspraken van lagere rechters, ‘om’ en koos zij, in plaats van een strikte en ‘keiharde’ uitleg, zoals nu het geval lijkt te zijn waar het gaat om de Wht, voor een uitleg gebaseerd op redelijkheid van de wettelijke bepalingen.5 Die omslag was er misschien veel eerder gekomen als ook (meer) (lagere) rechters ‘dwarser’ en gedurfder waren geweest in hun uitspraken. Te hopen valt dat in het blijkbaar groeiende aantal Wht zaken de Afdeling te maken krijgt met gedurfde uitspraken en daar ook wat mee doet.  

 

Afbeelding: Pixabay

 

Voetnoten

1 Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5311

2 Gerechtshof Leeuwarden, 25 februari 1943, ECLI:NL:GHLEE:1943:22

3 Afdeling Rechtspraak Raad van State, 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040 en 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2014:2045. Het is overigens nog de vraag of de Afdeling zó strikt is, en zo ja: terecht zo strikt is, op het punt van het overnemen van (informele, niet notarieel vastgelegde) leenschulden. De Afdeling overwoog, onder verwijzing naar de MvT, dat het doel van de Wht niet gericht is op herstel van onrecht, maar vooral op het bieden van een nieuwe start voor slachtoffers van het toeslagenschandaal. Het gaat er dus om in een zaak sterk te benadrukken en te onderbouwen dat een leenschuld, is aangegaan om een door de Belastingdienst veroorzaakte kindertoeslagenschuld te betalen en het niet overnemen door de minister van Financiën van die leenschuld een gedupeerde een nieuwe start onmogelijk zou maken, bijvoorbeeld omdat de betaling van rente en aflossing te zwaar zouden drukken, in welk geval die leenschuld m.i. wel degelijk in aanmerking zou kunnen komen voor overname door de minister van Financiën. Voor overname van de leenschuld pleit overigens al in het algemeen dat het een gedupeerde moeilijk valt tegen te werpen dat hij alles uit de kast heeft gehaald zijn rente- en aflosverplichtingen te blijven nakomen, waarmee dan verhinderde dat de leenschuld vóór de ‘fatale’ datum van 1 juni 2021 opeisbaar werd, maar dusdoende zijn aanspraak op het overnemen van de leenschuld (en een nieuwe start) ‘verknoeid’ zou hebben. In die zin ook, als ik het goed begrijp, prof. Marseille in zijn noot onder hiervoor genoemde uitspraak ECLI:NL:RVS:2014:2045 in Ars Aequi september 2024, pag. 769 e.v..

4 Bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam, 5 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:494, waarin het ging over een door de minister van Financiën over te nemen ‘informele’ leenschuld. De rechtbank verlangde in het aan haar voorgelegde geval niet het bestaan van een notariële akte waarin de leenschuld was vastgelegd.

5 Afdeling Rechtspraak Raad van State, 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535

Over de auteur(s)
Author picture
Willem van Tongeren
Tot 1 januari 2023 advocaat te Twello, info@advocaatvantongeren.nl