Waarom schiet persoon A die radicale overtuigingen heeft mensen neer in een religieus gebouw, terwijl persoon B met soortgelijke radicale overtuigingen dat niet doet?
Het proefschrift van Fabienne Thijs gaat in op de vraag welke factoren en processen een verklaring geven voor het traject van een individu met extreme overtuigingen naar verschillende uitkomsten. Denk aan gewelddadige acties zoals moord, geweldloze acties zoals rekrutering of alternatieve uitkomsten zoals aansluiting bij een terroristische organisatie in het buitenland. Het onderzoek is gebaseerd op terrorismeverdachten in Nederland en maakt gebruik van een mixed-methods aanpak. De theoretische achtergrond van het onderzoek wordt gevormd door inzichten uit de sociale controle-theorie, levensloopcriminologie en terrorismeliteratuur, waarbij specifiek wordt gekeken naar risico- en beschermende factoren, triggers (gebeurtenissen die een radicaliseringsproces versnellen of juist stoppen), het concept van ‘verlossing’, en de relatie tussen terrorisme en een crimineel verleden. Het doel is om meer kennis te genereren over terrorismeverdachten in het algemeen en over de verschillen tussen subgroepen door gebruik te maken van vergelijkingsgroepen.
Voor het eerste deel van haar onderzoek heeft Thijs gegevens van het Openbaar Ministerie geanalyseerd, in combinatie met gegevens van het CBS en criminele carrière informatie van het WODC. In de eerste deelstudie zijn terrorismeverdachten kwantitatief vergeleken met reguliere verdachten en met hun broers en zussen. In de daaropvolgende deelstudie werd onderscheid gemaakt tussen gewelddadige en niet-gewelddadige terrorismeverdachten, en is ingegaan op demografische kenmerken, huishoudenssamenstelling, sociaaleconomische status en criminele achtergrond. Vervolgens heeft Thijs dossiers van Reclassering Nederland geanalyseerd. Met behulp van beschrijvende statistiek en kwalitatieve interpretatie heeft ze mogelijke signalen en triggers die leiden tot de terroristische verdenking onderzocht. Daarnaast bestudeerde ze verschillende levensdomeinen zoals socio-demografische kenmerken, sociaal netwerk, gezondheid en persoonlijkheidsgerelateerde variabelen, criminele voorgeschiedenis en online activiteiten. Binnen het dossieronderzoek zijn eerst gewelddadige met niet-gewelddadige terrorismeverdachten vergeleken en in de daaropvolgende deelstudie is gekeken naar uitreizigers.
Uit het promotieonderzoek blijkt allereerst dat terrorismeverdachten op de onderzochte factoren meer overeenkomsten hebben met andere verdachten dan met hun broers en zussen. Daarnaast blijken er meer overeenkomsten dan verschillen te bestaan tussen gewelddadige en niet-gewelddadige terrorismeverdachten. Toch werden er ook belangrijke verschillen vastgesteld tussen deze subgroepen met betrekking tot sociale bindingen zoals niet getrouwd zijn, online activiteiten, geestelijke gezondheid en sociaaleconomische status. Zo blijken gewelddadige terrorismeverdachten minder bindingen te hebben via instituties zoals werk, maar hebben ze wel sociale bindingen met radicale leeftijdsgenoten en/of met andere radicale contacten, online of offline. Niet-gewelddadige terrorismeverdachten daarentegen lijken meer losgezongen van de reguliere samenleving door persoonlijke problemen zoals een turbulente jeugd, indicaties van psychische problemen en sociale zorg.
Radicale contacten en online activiteiten gerelateerd aan de terrorismeverdenking spelen een belangrijke rol voor terrorismeverdachten, met name voor gewelddadige terrorismeverdachten en uitreizigers. Verder hebben terrorismeverdachten, en gewelddadige terrorismeverdachten meer dan niet-gewelddadige terrorismeverdachten, regelmatig een relatief lage sociaaleconomische status. Ook gaan niet-gewelddadige en gewelddadige terrorismeverdachten mogelijk op verschillende manieren om met ingrijpende gebeurtenissen, zoals werkloos raken of het verlies van een dierbare. Tot slot was een aanzienlijk deel van de terrorismeverdachten voorafgaand aan de verdenking ook al eens verdacht van andere vormen van criminaliteit. In het onderzoek werden hierbij geen opvallende verschillen gevonden tussen gewelddadige en niet-gewelddadige terrorismeverdachten.
Wat preventie en interventie betreft is het aanmoedigen van sociale contacten met niet-radicalen belangrijk, net als aandacht besteden aan online activiteiten en het voorkomen van criminele betrokkenheid op jonge leeftijd. Vervolgonderzoek zou gebaat zijn bij het combineren van verslagen van directbetrokkenen (bijvoorbeeld interviews met terrorismeverdachten) met overheidsgegevens en gegevens uit andere landen. Tot slot zijn er op basis van de heterogeniteit binnen de populatie van terrorismeverdachten op maat gemaakte benaderingen nodig om terrorisme effectief te blijven aanpakken.
Meer informatie: www.research.vu.nl
Promotor prof. dr. Edward R. Kleemans. Copromotor: dr. Elanie Rodermond.
Fabienne Thijs
From extreme beliefs to actual violence: A mixed-methods study into terrorist suspects