EU-wet Milieucriminaliteit vraagt om herijking van milieustrafrecht

De Nederlandse wetgever zal de strengere vereisten uit de vernieuwde Richtlijn Milieucriminaliteit binnen twee jaar moeten omzetten naar het nationale strafrecht. Nu de effectiviteit van ons milieustrafrecht al vele jaren ter discussie staat en tegelijkertijd het belang van een effectief milieurecht toeneemt door de snelle teloorgang van onze leefomgeving lijkt de omzetting van de richtlijn een ideale gelegenheid om het rechts­gebied grondig te verbeteren.

De nieuwe Richtlijn Milieucriminaliteit van de EU is op 20 mei 2024 in werking getreden. Deze wet dwingt lidstaten om verschillende gedragingen strafbaar te stellen die schadelijk zijn voor de leefomgeving. Daarnaast worden landen verplicht om hogere straffen op te leggen, met name als sprake is van aanzienlijke milieuschade. Ook kunnen bedrijven zich niet meer altijd op hun milieuvergunning beroepen als zij strafrechtelijk worden aangesproken. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de Richtlijn Milieucriminaliteit uit 2008 te herzien, die in de praktijk nauwelijks effectief bleek. Lidstaten krijgen twee jaar de tijd om de EU-wet in hun nationale strafrechtstelsels te implementeren.

De EU stelt met deze nieuwe wet minimumeisen aan straffen voor bepaalde soorten vervuiling. Bovendien worden lidstaten verplicht om hogere sancties op te leggen als sprake is van grote milieuschade. De richtlijn spreekt in dit kader van gevallen die vergelijkbaar zijn met ecocide. Deze oproep tot strafverzwaring is voor Nederland een wenselijke duw in de rug, aangezien allerlei instanties en onderzoekers al decennialang concluderen dat boetes voor milieuovertredingen veelal nauwelijks afschrikwekkend zijn. De Algemene Rekenkamer concludeerde in 2021 nog dat de effectiviteit van milieuhandhaving tekortschiet, doordat boetes te weinig doeltreffend zijn. Sancties die in Nederland worden opgelegd zijn vaak schrikbarend laag.

De meest in het oog springende verandering van de nieuwe Richtlijn Milieucriminaliteit is echter dat bedrijven zich niet langer altijd achter hun milieuvergunning kunnen verschuilen als zij grote milieuschade veroorzaken. Op dit moment kunnen bedrijven in principe niet strafrechtelijk worden aangesproken voor milieuverontreiniging die conform een vergunning plaatsvond. De nieuwe Europese wet heeft tot doel om hier een einde aan te maken voor gevallen waarin die vergunning is verkregen door bijvoorbeeld fraude, dwang of corruptie. Dit beëindigt de onduidelijkheid in het Nederlands strafrecht over de positie van een vergunning die op zodanige wijze is bemachtigd.

De Nederlandse wetgever zal deze vereisten binnen twee jaar moeten omzetten naar het nationale strafrecht. Daarbij zal hij duidelijk moeten omschrijven in welke gevallen een vergunning geen strafuitsluitende werking meer heeft. De nationale wetgever zou in dat kader wat ons betreft verder moeten gaan dan de minimumvereisten die de Europese wetgever stelt. Zo zijn er ook allerlei voorbeelden waarin bedrijven er na afgifte van een milieuvergunning achter komen dat de vergunde activiteit tot rampzalige gevolgen voor het milieu of de volksgezondheid leidt. Ook in die situaties zou het in bepaalde gevallen gerechtvaardigd zijn om de strafuitsluitende werking van vergunningen af te schaffen.

Het gevaar ligt op de loer dat de Nederlandse overheid de richtlijn zal implementeren door simpelweg nog meer strafbaarstellingen aan het milieustrafrecht toe te voegen. Het huidige rechtsgebied is in de rechtswetenschap echter al terecht als ondoordachte chaos aangeduid. Het milieu­strafrecht omvat een lappendeken aan bepalingen, en is zowaar nog ingewikkelder geworden door de nieuwe zorgplichten die met de Omgevingswet in het leven zijn geroepen. Het toevoegen van nog meer delicten zou ten koste gaan van begrijpelijkheid en effectiviteit. Een betere reactie zou zijn om deze Brusselse aanleiding aan te grijpen om het milieustrafrecht in zijn geheel aan te scherpen.

Dit zou een grote opdracht behelzen voor de Nederlandse overheid, maar zo’n herziening lijkt ons onvermijdelijk. De effectiviteit van ons milieustrafrecht staat al vele jaren ter discussie door zijn ongelukkige regels. Tegelijkertijd neemt het belang van een effectief milieurecht toe door de snelle teloorgang van onze leefomgeving. Ook staan milieuvervuiling- en -strafzaken steeds vaker in het middelpunt van de belangstelling, zoals in de onderzoeken naar Tata Steel en Chemours. Met deze nieuwe Richtlijn Milieucriminaliteit en een toegenomen belang van en interesse voor het milieustrafrecht, lijkt dit de ideale tijd om het rechtsgebied grondig te verbeteren.

Als Nederland zijn milieustrafrecht dan gaat evalueren, is daarbij ook aandacht voor toezicht en handhaving op zijn plaats. De richtlijn stelt met name eisen aan de materiële regels van het milieustrafrecht, maar de grootste tekortkomingen in Nederland zijn gelegen in de beperkte overheidsreactie bij overtredingen van die regels. De Commissie-Van Aartsen stelde in 2020 nog vast dat in Nederland veel milieuschade ontstaat door een gebrekkige controle op de naleving van regelgeving. Een herziening van de regels van het milieustrafrecht kan daarom niet los worden gezien van een benodigde impuls aan toezicht en handhaving.

 

Dit artikel wordt gepubliceerd in NJB 2024/1636, afl. 26.

 

Afbeelding: © Shutterstock

 

Prof. dr. M.G. Faure is hoogleraar Comparative Private Law and Economics aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hoogleraar Comparative and International Environmental Law aan de Universiteit Maastricht. Mr. S.J. Lopik is partner bij De Roos Advocaten te Amsterdam en promovendus Milieustrafrecht aan de Universiteit Leiden.