Wanneer in het buitenland een adoptie tot stand is gekomen en in Nederland de vraag opkomt of deze adoptie kan worden erkend en deze vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de vraag wat dit dan precies betekent, oftewel wat de rechtsgevolgen van die erkenning zijn. Wordt de erkende buitenlandse adoptie daarenboven omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, dan doet zich de vervolgvraag voor wat dat dan precies betekent. In het proefschrift van Aukje Mens staan beide kwesties centraal.
De centrale onderzoeksvraag is derhalve wat de erkenning en de omzetting van een buitenlandse adoptie betekenen op grond van het Nederlandse internationaal adoptierecht. Deze vraag valt uiteen in vier deelvragen:
1. Wat is een adoptie op grond van het Nederlandse internationaal adoptierecht?
2. Wat is een buitenlandse adoptie op grond van het Nederlandse internationaal adoptierecht?
3. Wat is erkenning op grond van het Nederlandse internationaal privaatrecht en daarmee: wat betekent de erkenning van een buitenlandse adoptie op grond van het Nederlandse internationaal adoptierecht?
4. Wat betekent de omzetting van een buitenlandse adoptie op grond van het Nederlandse internationaal adoptierecht?
Zowel vanuit een rechtsdogmatisch perspectief als aan de hand van de geldende Nederlandse regelgeving en eventuele toekomstige regelgeving wordt gezocht naar antwoorden. Deze regelgeving betreft het Haags Adoptieverdrag 1993, het Nederlands-Belgisch Erkennings- en Executieverdrag 1925, het Nederlands-Italiaans Erkennings- en Executieverdrag 1959, Titel 6 van Boek 10 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, het ongeschreven Nederlandse internationaal adoptierecht, het eventuele toekomstige verdrag betreffende juridisch ouderschap van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de eventuele toekomstige Europese Afstammingsverordening.
Vanuit een rechtsdogmatisch perspectief is de voornaamste conclusie dat de erkenning van een buitenlandse adoptie betekent dat de afstammingsrechtelijke gevolgen die zijn ingetreden in het buitenland op het moment dat de adoptie daar tot stand kwam door Nederland moeten worden overgenomen.
Verder wordt met betrekking tot de omzetting van een buitenlandse adoptie geconcludeerd dat een omzetting iedere wijziging in de afstammingsrechtelijke gevolgen betekent. Met andere woorden: zodra er afstammingsrechtelijke gevolgen – de totstandkoming en/of verbreking van familierechtelijke betrekkingen – aan een erkende buitenlandse adoptie worden toegevoegd, er afstammingsrechtelijke gevolgen van een erkende buitenlandse adoptie worden afgehaald of een erkende buitenlandse adoptie wordt vervangen door een andere adoptievorm, waardoor er een einde komt aan de erkende buitenlandse adoptie, is sprake van een omzetting.
Wat betreft de bestaande regelgeving is de belangrijkste conclusie dat de bepalingen die uitdrukkelijk iets zeggen over de rechtsgevolgen van de erkenning van een buitenlandse adoptie, te weten artikel 26 HAV1993 en artikel 10:110 BW, grotendeels in overeenstemming zijn met de theorie. Artikel 26 HAV1993 ziet echter niet op alle afstammingsrechtelijke gevolgen. Verder bevat artikel 10:110 BW niet alleen erkenningsregels, maar tevens een omzettingsregel én een materiële regel inzake het ouderlijk gezag over het adoptiekind.
Voor wat betreft de eventuele toekomstige regelgeving is de voornaamste conclusie dat adopties tot nu toe ten onrechte als reguliere afstammingsrelaties worden beschouwd, omdat er geen oog is voor alle afstammingsrechtelijke gevolgen.
Promotor: prof. mr. dr. Mathijs ten Wolde en co-promotor mr. dr. Jan-Ger Knot.
Aukje Mens
Erkenning en omzetting van buitenlandse adopties in Nederland. Over de betekenis van beide fenomenen in het Nederlandse internationaal privaatrecht