Een koninklijk besluit zoeken. Feedback op de overheidsvoorlichting

Ik was bezig een opstel te schrijven over de eed die mensen moeten afleggen als ze als ambtenaar in overheidsdienst treden of bepaalde ambten bekleden als parlementslid, minister of koning, of als getuige in rechtszalen gehoord worden.1 Daarbij was ik gestoten op een koninklijk besluit dat ging over de eed bij de krijgsmacht en dat genoemd werd in een artikel uit 2012 van een oud-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad en oud-senator. Helaas noemde hij van dat koninklijk besluit, een algemene maatregel van bestuur, wel een datum, 20 oktober 1916, maar geen officiële vindplaats in het Staatsblad. Zo kon ik dus niet bij de tekst van dat document komen, en dat wilde ik toch wel graag inzien. Ook verscheidene ministers in antwoord op Kamervragen en in parlementaire debatten in deze eeuw verwezen naar dat kb, allemaal zonder vindplaats in het Staatsblad. Wilden de bewindspersonen niet dat het opgezocht zou worden? Wat is er aan de hand?

Het document, zo zei minister Hennis-Plasschaert van defensie in 2015 in antwoord op bezorgde vragen van Kamerleden die verontwaardigd waren over deze ‘ontwikkeling’, liet toe dat al sinds 1916 militairen en civiel personeel van de krijgsmacht het recht hadden overeenkomstig hun religie de eed van trouw af te leggen. Dus niet op de christelijke manier ‘Zo helpe mij God Almachtig’, maar ‘Zo waarlijk helpe mij Allah de Erbarmer, de Barmhartige’, of op Joodse of Hindoeïstische wijze. Er was dus geen sprake van een ‘ontwikkeling’. Dat was interessant, want het overige rijksoverheidspersoneel is vastgeklonken aan de christelijke variant. Wie dat niet wil moet maar overstappen op de belofte is het devies. Het geweten hoeft niet te kwellen. Ook minister Ter Horst van Binnenlandse zaken had in 2009 op dat kb van een kleine eeuw eerder gewezen, ook weer zonder vindplaats.

Ik zocht vanzelfsprekend op de website van de overheid onder de rubriek wet- en regelgeving, maar kon niets vinden. Merkwaardig. Zonder genummerde vindplaats in het Staatsblad is het ook zoeken naar een speld in een hooiberg. Lui als ik ben dacht ik dan maar de overheid in te schakelen bij het zoeken. Het ging tenslotte om geldende wetgeving, en de overheid wordt, net als de burger, geacht de wet te kennen, en zeker niet achter te houden, nietwaar?

Ik schreef mijn vraag op het daartoe bestemde e-mailformulier aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid en kreeg al gauw antwoord. Niet vanuit dat departement, maar van Sandra, Publieksvoorlichter Informatie Rijksoverheid, een dienst die kennelijk geconcentreerd is bij het Ministerie van Algemene Zaken. Zij schreef: ‘Deze informatie kunt u opzoeken bij het Nationaal Archief. Deze organisatie heeft meer informatie over dit onderwerp. (…) Ik hoor graag of u tevreden bent over mijn reactie.’ Nou, niet dus. Ik vond het raar dat het ministerie niet op de hoogte was van bestaande wetgeving, en me verwees naar het Nationaal Archief. Was bestaande regelgeving al gearchiveerd?

Dus schreef ik het ministerie van Binnenlandse Zaken maar eens aan. Nu kreeg ik antwoord van Fatima, van dezelfde Rijksdienst als haar collega Sandra. Zij meldde mij behulpzaam het volgende: ’Ik heb geen informatie kunnen vinden over dit Koninklijk Besluit uit 1916.(…) Omdat uw vraag gaat om een Koninklijk Besluit uit 1916, kunt u contact opnemen met het Koninklijk Huisarchief. Dit archief bevat de Koninklijke verzamelingen zoals de archieven van het Huis Nassau en het Huis Oranje-Nassau.’ Met, behulpzaam, het adres Paleis Noordeinde.

Geïnspireerd en hoopvol, zij het met enige argwaan, schreef ik een briefje naar het Koninklijk Huisarchief. Daarop mocht ik tot op heden geen antwoord ontvangen.

Nieuw idee: het Ministerie van Defensie aanschrijven, en wel de Koninklijke Militaire Academie. De professoren daar zouden het toch wel weten. Ik vulde het e-mailformulier van de KMA in, en ook dat bleek weer terecht te komen bij de Publieksvoorlichting Rijksoverheid. Nu kreeg ik antwoord van Preety: ‘U kunt dit koninklijk besluit vinden via onderstaande link. Op deze pagina staan alle koninklijke besluiten die tot op heden geldig zijn.’ Met een link naar wetten/overheid.nl waar ik natuurlijk al in de eerste plaats vergeefs gezocht had.

Ten einde raad kwam ik op het briljante idee mijn vrouw met de kwestie lastig te vallen. Zij zette zich achter de computer, tikte een paar trefwoorden in op Google, en jawel, daar sprong het kb er binnen een minuut uit. Het bleek in het Staatsblad van Nederlands-Indië (1917, no. 90), te staan! Ook kwam er een legerorder tevoorschijn. Zij kreeg ook meteen een afbeelding van de tekst van het KB voorgetoverd. Wilhelmina had, midden in de eerste wereldoorlog, in 1916 goedgevonden en verstaan:

te bepalen dat officieren die den Mohammedaanschen godsdienst belijden, op dezelfde wijze zullen zijn te beëdigen als de overige officieren van de landmacht, met dit onderscheid evenwel, dat zij niet de twee voorvingers van de rechterhand zullen opsteken, en dat de woorden “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig” voor hen zullen worden vervangen door de woorden “wAllahi, dat zweer ik bij Allah, den Almachtige”.’

De ministers Ter Horst en Hennis-Plasschaert hadden daar dus volstrekt verkeerde mededelingen over gedaan. Die beriepen zich immers op het kb om te betogen dat daaruit voortvloeide dat niet alleen officieren maar alle militairen hun eigen eed mochten zweren, dat ook hetzelfde voorrecht te beurt viel aan burgerpersoneel van defensie, dat het niet alleen de landmacht betrof, maar alle legeronderdelen, en dat het niet alleen om de islamitische vorm ging, maar om alle andere dan christelijke religieuze eedsvormen, en tenslotte, dat het niet alleen ging om ‘inlanders en daarmee gelijkgestelden’ in Nederlands-Indië, categorieën die gelukkig niet meer bestaan, maar om alle Nederlanders. (De ínlanders uit Nederlands-Oost-Indië waren nog niet zo lang te voren, in 1892, en masse staatloos gemaakt, en hadden in 1911 de status van tweede-klas Nederlander toebedeeld gekregen: Nederlands Onderdaan niet- Nederlander. Geen beletsel voor recrutering.)

In het Nationaal Archief vond ik de Toelichting op dit ruimhartige kb: ‘Nu bij Wet van 7 juni 1913 (Staatsblad 1913, no. 266) de mogelijkheid is geopend voor jongelieden, die behooren tot de inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking van Nederlandsch-Indië, om tot de kadettenschool en de Koninklijke Militaire Academie te worden toegelaten, is het noodig om voor hen, die den Mohammedaanschen godsdienst belijden, een formulier van eed vast te stellen, welke zal moeten worden uitgesproken bij hunne latere beëdiging als officier.’

Op deze heel smalle basis hebben de ministers de vrijheid van godsdienst in de krijgsmacht breed uitgeserveerd. Dat lijkt me de reden waarom ze telkens de vindplaats van het kb hebben weggelaten. Of wisten de ambtenaren het ook niet? Niets had ze verhinderd zelf een op zich acceptabel ruim kb te slaan. Maar dat had waarschijnlijk gedoe gegeven, omdat dan de vraag zou rijzen waarom die ruimte niet aan al het rijkspersoneel gegund zou moeten worden.

De bewindsvrouwen wisten waarschijnlijk niet dat de Eedswet van 1911 de mogelijkheid om andere dan christelijke eden te zweren al over de hele linie had geopend. Dat bepaalde immers dat mensen met een andere godsdienst dan de christelijke de eed ‘op andere wijze’ mochten doen. Het kb van vijf jaar later was dus overbodig en te beperkt. Dat wetje van 1911 wordt ook regelmatig weggemoffeld. In dit geval ben ik wel blij met deze exorbitant extensieve interpretatie nu die in de buurt komt van de Eedswet uit 1911, maar dat moet geen gewoonte worden.

Terug naar de overheidsinformatie aan de burger. Bij welk ministerie men ook aanklopt, men komt bij Algemene Zaken terecht. Daar zitten de Fatimas, Sandras en Preetys, die op een en dezelfde vraag drie verschillende onjuiste en ontoereikende antwoorden geven. En die telkens een beroep doen op de verdere zelfredzaamheid van de burger. Die mag de verwijzingen naar andere instanties verder aframmelen. Zelf duikelen de publieksvoorlicht(s)ters de gevraagde informatie niet op, zelfs als het gaat om geldende regelgeving. Suboptimaal, om het vriendelijk te zeggen. Volstrekt inadequaat om het onvriendelijk te zeggen.

Toch nog maar eens gebeld met 1400, het algemene informatienummer van de Rijksoverheid. Een vriendelijke meneer zette me een tijdje in de wacht en kwam tenslotte met de mededeling dat hij ook het Staatsblad niet kon vinden.

Ook het kabinet van de Koning stuurde ik een mail, zonder hoop van zegen, met het verzoek om een vindplaats, en met de vraag of het vaker voorkwam dat in Nederland geldende wetgeving niet in het Staatsblad terecht kwam. Tot op heden geen antwoord.

En, voor de aardigheid volgde ik een van de doorverwijzingen, die naar het Nationaal Archief. s ‘Middags een e-mailformuliertje ingevuld. Al diezelfde avond, om 21.51 uur, kreeg ik antwoord. Ik had alleen het jaartal en maand aangegeven van het kb. David Jacobse, medewerker Dienstverlening schreef me dat hij even had gegoogeld en de precieze datum had opgeduikeld, en dat je dan in het bij het Nationaal Archief berustende archief van het Kabinet der Koningin het kb kon opzoeken, compleet met de inventarisnummers. Met aanwijzingen over zelf ter plekke raadplegen of een scan laten maken. Dat heb ik dus gedaan, en zo vond ik de verhelderende Toelichting. De verwijzing van Sandra van Algemene Zaken naar het Nationaal Archief was dus zo gek nog niet, maar ook daar is een officiële bekendmaking van het kb natuurlijk niet te vinden. Die van haar collega Fatima naar het Koninklijk Huisarchief sloeg de plank daarentegen volledig mis; het ging hoogstens om het archief van het Kabinet van de Koning(in). Preety verwees me naar een adres waar niets te vinden is. Ik werd erg vrolijk van de publieksmisleiding door Algemene Zaken. Alleen kluiten in het riet. Eén hoera voor het Nationaal Archief, en drie voor mijn vrouw! Haar naam? Else Lohman, secretaris van de redactie van het NJB.

 

PS

Op 20 maart ontving ik een brief namens de koning van de directeur van diens kabinet. Hij schreef:

'Op verzoek van Zijne Majesteit de Koning bevestig ik hierbij de ontvangst van uw e-mailbericht van 1 maart 2024 (...) In verband met de ministeriële verantwoordeljkheid is uw e-mail ter behandeling overgedragen aan de minister van defensie, die uw bericht zal beantwoorden.'

Daar zie ik reikhalzend naar uit.

 

Noten

1 Zie H.U. Jessurun d’Oliveira, ‘Moet de eed niet eens eindelijk afgeschaft worden?’, NJB 2024/622, afl. 11, p. 732-739.