Een koloniaal residu in de Grondwet

De positie van het Caribisch deel van het Koninkrijk is eigenaardig geregeld in het Statuut en de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden. Een herziening is wenselijk
om ook in constitutionele zin te borgen dat de landen binnen het Koninkrijk gelijkwaardige partners zijn.

Deze maand is het tien jaar geleden dat Curaçao, Sint Maarten en Aruba een nieuwe status kregen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Op 10 oktober 2010, doorgaans aangeduid als 10-10-10, veranderden de verhoudingen. De drie eilanden kregen de status van land, terwijl Bonaire, Sint Eustatius en Saba als de BES-eilanden doorgingen als bijzondere openbare lichamen van het land Nederland.

 

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat sindsdien uit Curaçao, Sint Maarten, Aruba en Nederland. Op zijn beurt bestaat Nederland weer uit Europees Nederland en de BES-eilanden. Met het verkrijgen van de status van land hebben de drie Caribische landen van het Koninkrijk een eigen constitutie vastgesteld, de Staatsregeling geheten. Deze staatsregeling verschilt weer per land; zo stelt de Staatsregeling van Sint Maarten in artikel 4 lid 1 dat niemand in slavernij of dienstbaarheid mag worden gehouden, een artikel dat in de andere staatsregelingen niet terugkomt. Voor het land Nederland is de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden de evenknie van de staatsregelingen.

 

Een aantal overkoepelende zaken wordt op Koninkrijksniveau vastgesteld. Denk aan het Nederlanderschap dat ook op de eilanden geldt; er is niet zoiets als een Arubaanse nationaliteit. Idem voor Defensie en Buitenlandse Zaken, die namens het hele Koninkrijk optreden. Het is ook een verklaring waarom de Haagse noodhulp aan Sint Maarten na orkaan Irma (2017) primair werd aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en niet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa); het land Sint Maarten maakte immers deel uit van het Koninkrijk en was voor BuZa geen ‘buitenland’.Ook verdragen als het EVRM worden op Koninkrijksniveau afgesloten en gelden voor alle landen, tenzij daarbij een voorbehoud wordt gemaakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor het VN-Vluchtelingenverdrag, dat wel van toepassing in Nederland, de BES-eilanden en Aruba, maar niet op Sint Maarten en Curaçao.2

 

Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (kortweg: Statuut) beschrijft de verhoudingen binnen het Koninkrijk en de taken waarin de landen van het Koninkrijk der Nederlanden elkaar raken. In artikel 5 lid 1 stelt het statuut:

 

‘Het koningschap met de troonopvolging, de in het Statuut genoemde organen van het Koninkrijk, de uitoefening van de koninklijke en de wetgevende macht in aangelegenheden van het Koninkrijk worden voor zover het Statuut hierin niet voorziet geregeld in de Grondwet voor het Koninkrijk.’

 

Juist op dit punt wringt naar mijn idee de schoen. Het Statuut verwijst voor zaken die het gehele koninkrijk betreffen naar de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden, die feitelijk de grondwet is van het land Nederland. Daarmee ademt het Statuut de Orwelliaanse sfeer uit dat alle constituties binnen het Koninkrijk gelijkwaardig zijn, maar één constitutie gelijkwaardiger is dan de andere. Door de constitutie van het land Nederland een voorrangspositie te geven in het Statuut, blijft een zweem van kolonialisme over de constituties hangen die anno 2020 onwenselijk is.

 

Omgekeerd geldt dat de Nederlandse Grondwet weliswaar de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden heet, maar tal van zaken vastlegt die enkel en alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk van toepassing zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de aanstellingswijze van de Commissaris van de Koning en de burgemeester (artikel 131 Grondwet) of de instelling van waterschappen (artikel 133 Grondwet). Daarmee is de vraag gerechtvaardigd waarom de Grondwet van het land Nederland niet als zodanig wordt betiteld, maar wordt aangeduid als de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden.

 

De grondwettelijke positie van de landen en de manier waarop deze zich tot elkaar verhouden, vraagt om een zuivere benadering van de positie van álle landen in het Koninkrijk.Dat impliceert dat de Koninkrijksdelen uit de Grondwet elders een plek moeten krijgen, opdat de Grondwet eenzelfde status krijgt als de Staatsregelingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Want ook al zijn de landen binnen het Koninkrijk allesbehalve gelijk, zij zouden in hun grondwettelijke positie wel gelijkwaardig moeten zijn. De toezegging om te werken aan een grondwet, staatsregeling en statuut die de gelijkwaardigheid van de landen in letter en geest erkennen zou tien jaar na 10-10-10 een mooie vervolgstap zijn.

 

Deze Opinie verschijnt in NJB 2020/2407, afl. 36. 

 

Afbeelding: Fort Amsterdam Curaçao, www.pixabay.com

 

  1. Zie hierover ook Noodhulp na orkaan Irma: de eilanden binnen het koninkrijk, Lessen uit crises en mini-crises 2017, Arnhem: Instituut Fysieke Veiligheid 2018.
  2. Zie hierover Den Heijer, ‘Haal ons uit het isolement. Over Venezolaanse vluchtelingen op Curaçao’, NJB 2019/921, afl. 17.
  3. Zie over hoe grondwetten voor erkenning van gemeenschappen kunnen zorgen ook W. Voermans, Het verhaal van de grondwet, Amsterdam: Prometheus 2019.
Over de auteur(s)
Wouter Jong
Zelfstandig adviseur crisisbeheersing en docent.