Een brief van rijksambtenaren

Demissionair minister van Justitie en Veiligheid, Yeşilgöz-Zegerius, reageerde recentelijk kritisch op het briefinitiatief van rijksambtenaren naar aanleiding van de oorlog tussen Israël en Hamas. De ambtenaren uitten ‘grote zorgen’ over de ‘onvoorwaardelijke steun van de internationale gemeenschap aan Israël, inclusief dat van ons kabinet.’1 Op de vraag, tijdens een partijbijeenkomst in Woerden, naar haar reactie, liet ze weten: ‘De politieke leiding bepaalt de lijn, niet andersom.’

Inmiddels is het nodige over de brief gezegd. Bovendien liet de premier al snel weten dat het kabinet Israël niet blind steunt. En bij het verschijnen van dit Vooraf zijn de ontwikkelingen in het Midden-Oosten vast weer in een volgende fase beland. Hopelijk een fase met perspectief voor de tallozen die nu lijden. Desalniettemin valt nog een moment stil te staan bij het initiatief. Had minister Yeşilgöz gelijk met haar impliciete boodschap dat ambtenaren zich er niet mee hebben te bemoeien en dus hun mond moeten houden?

Ook voor ambtenaren geldt de uitingsvrijheid, weliswaar met beperkingen. Artikel 125a lid 1 Ambtenarenwet (AW) bepaalt: ‘De ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.’ De afgelopen decennia speelde deze bepaling vooral een rol bij ambtenaren die met hun uiting misstanden aan de orde stellen. Voor deze klokkenluiders gelden inmiddels nadere regelingen. Een voorbeeld van een uiting die in 2014 voor nogal wat politieke ophef zorgde: de justitieambtenaar met een tweet dat ISIS een vooropgezet plan van zionisten is die bewust de islam zwart willen maken. Maar in kwesties over uitingsvrijheid van ambtenaren gaat het vrijwel altijd om een individuele ambtenaar, niet een omvangrijke groep, zoals bij het recente briefinitiatief.

Wat het initiatief verder onderscheidt, is dat het de ambtenaren om (een interpretatie van) mensenrechten, maar ook om een gewetenskwestie lijkt te gaan. Zij voelen zich ‘geroepen om te staan voor het internationaal recht.’ En: ‘Nederland draagt de verantwoordelijkheid, als land waar de eerste Haagse Conventies gehouden werden, het land waar het Vredespaleis staat en het Internationaal Strafhof gevestigd is, om ten alle tijden met klem aan te dringen op het naleven van internationaal humanitair recht.’ Adams heeft eerder in dit blad geschreven over verzet van ambtenaren in relatie tot voorgenomen beleid. Weliswaar plaatste hij zijn betoog bewust niet in het licht van een gewetenskwestie, maar het ging hem wel om ambtenaren die uiting geven aan grote zorgen over bepaald beleid omdat dit in strijd (b)lijkt met erkende ­uitgangspunten van de democratische rechtsstaat, in de vorm van schending van fundamentele rechten van anderen.2 Ambtenaren zijn, aldus Adams, bevoorrechte waarnemers wat betreft het bewaken van de democratische rechtsstaat: ‘ze zitten bovenop voorbereiding of uitvoering van wetgeving en beleid; kennen de details, motieven en uitdagingen.’ (p. 1234). En in dit verband kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de Toeslagenaffaire ook indirect een rol speelde bij de recente briefactie van de ambtenaren: ‘Wij hebben de eed of belofte afgelegd op basis van de Grondwet en worden geacht, als integer ambtenaar, om rechtvaardig te handelen.’ Daarmee komt de uiting in de buurt van een gewetenskwestie.

Wat nu te denken van de brief? Naast de norm van artikel 125a lid 1 AW zijn op grond van Aanwijzing 15 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren ook de aanvullende factoren belangrijk die preciseren of een ambtenaar zijn vrijheid van meningsuiting heeft overschreden.3 Met deze factoren voor ogen en in het besef dat in de jurisprudentie meermalen terughoudendheid met het beperken van grondwettelijk gewaarborgde rechten van ambtenaren is benadrukt, had de minister naar mijn mening minder stellig in haar oordeel moeten zijn. Natuurlijk is de timing van de brief gevoelig (factor c) en zal worden betoogd dat het om een politiek gevoelige kwestie gaat (factor b). Maar gaat het niet veeleer om een maatschappelijk gevoelige kwestie? Ook in ons land voelen diverse groepen zich niet langer veilig uiting te geven aan hun gevoelens, rituelen en herdenkingen. Juist daarom had de minister de brief van de ambtenaren moeten aangrijpen als de start voor het oppakken van de echte uitdaging waar we als Nederlandse samenleving en versplinterde wereld voor staan: het vormgeven van een grotere tolerantie voor diversiteit in plaats van denken vanuit zwart-wit patronen. En eens te meer toont de oorlog in het Midden-Oosten dat in ons land de politiek voor de urgente opdracht staat een waardenagenda te doordenken die daadwerkelijk overeind valt te houden in de complexe internationale betrekkingen van het huidige tijdsgewricht.

 

Dit Vooraf verschijnt in NJB 2023/2452, afl. 34

 

Afbeelding: Flickr, Gaza Wallpaper, Meng Bomin 

 

Voetnoten

1 Op de vergelijkbare brief van EU-ambtenaren alsmede de link met institutioneel racisme in een afzonderlijke brief van ambtenaren van Buitenlandse Zaken ga ik hier niet in.

2 M. Adams, ‘Verzet van ambtenaren en de rechtspolitieke gevolgen van de Wnra’, NJB 2019/919, afl. 17, p. 1228-1238.

3 Het betreft de volgende factoren: a) De afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan; b) De politieke gevoeligheid van de materie; c) Het tijdstip waarop de uitspraken worden gedaan; d) De wijze waarop de uitspraken zijn gedaan; e) De voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken; f) De ernst en de duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.

 

 

 

Over de auteur(s)
Author picture
Corien Prins
Hoogleraar Recht en Informatisering