Driekwartdwingend recht in cao’s

In dit proefschrift onderzoekt Marize Verhagen hoe vakbonden in cao-onderhandelingen omgaan met (voorstellen tot) afwijkingen van driekwartdwingend recht, en in hoeverre en op welke wijze zij daarbij de belangen van álle werknemers – zowel leden als niet-leden – adequaat behartigen.

Driekwartdwingend recht betreft bepalingen in het arbeidsrecht waarvan slechts bij cao ten nadele van werknemers kan worden afgeweken. Deze afwijkingen in peius kunnen diep ingrijpen in de rechtspositie van werknemers, bijvoorbeeld bij de verlenging van de proeftijd, het beperken van de loondoorbetalingsplicht of het aanpassen van de wettelijke opzegtermijn. Werknemers kunnen immers door de afwijking geen aanspraak meer maken op de wettelijke norm. Hoewel zowel de wetgever als de rechter het uitgangspunt hanteren dat vakbonden bij het maken van dergelijke afwijkingen de belangen van alle betrokkenen voldoende meewegen, wordt dit uitgangspunt in dit onderzoek aan een kritische analyse onderworpen: in hoeverre zijn individuele werknemers in staat om invloed uit te oefenen op de collectieve afspraken die hun rechtspositie rechtstreeks raken?

Verhagen onderzoekt deze praktijk vanuit de spanning tussen het collectief burgerschap (de vakbond als vertegenwoordiger van werknemers als groep) en het individuele burgerschap (de werknemer als rechtssubject met eigen inspraak en onderhandelingsruimte).

De eerste helft van het proefschrift bevat een juridische analyse van binding aan de cao en daarmee aan afwijkingen van driekwartdwingend recht en de rechtvaardiging daarvan in literatuur en rechtspraak. Het empirisch deel bestaat uit een analyse van 95 cao’s en twintig interviews met vakbondsbestuurders die inzicht geven in de overwegingen en onderhandelingspraktijken rond deze afwijkingen. De FNV wordt daarbij gebruikt als case-study, waarbij ook de organisatiestructuur en besluitvormingsprocessen van de FNV in kaart zijn gebracht.

Het empirische deel laat zien dat afwijkingen van driekwartdwingend recht frequent voorkomen, maar zelden onderwerp van expliciete discussie zijn binnen de vakbond. Behalve bij de ketenregeling is er nauwelijks sprake van achterbanraadpleging over deze afwijkingen. De betrokkenheid van leden bij afwijkingen blijkt beperkt; de positie van niet-leden is zelfs structureel zwak. Zij kunnen geen stem uitbrengen, worden zelden geïnformeerd en zijn afhankelijk van de bereidheid van de bestuurder om hen in het proces te betrekken. Tegelijk zijn zij vaak wél gebonden aan cao-afspraken – inclusief in peius-afwijkingen. Dit leidt tot een situatie waarin zij worden geconfronteerd met een verslechtering van hun wettelijke rechten zonder enige vorm van inspraak. Ook heroverweging van bestaande afwijkingen is ongebruikelijk: afwijkingen vormen vaak al gedurende een lange tijd onderdeel van de cao. Ook blijkt er geen centraal beleidskader te be­staan over de omgang met (afwijkingen van) driekwartdwingend recht. Vakbondsbestuurders accepteren afwijkingen doorgaans alleen als onderdeel van een breder onderhandelingsresultaat, waarin andere verbeteringen worden bereikt. De juridische implicaties van de afwijking worden zelden expliciet gecommuniceerd richting de achterban. Het proefschrift sluit af met aanbevelingen aan wetgever en vakbond. De wetgever zou meer geclausuleerd driekwartdwingend recht moeten hanteren, met strengere inhoudelijke en procedurele voorwaarden voor afwijkingen, zoals verplichte inspraak en transparantie. Ook vormt de introductie van een maximale geldigheidsduur van afwijkingen een mogelijkheid. Voor de vakbond ligt er een taak in het systematiseren van de omgang met deze afwijkingen: het opstellen van een intern beleidskader, het actief inventariseren en expliciteren van afwijkingen, het verbeteren van communicatie met de achterban en het actiever betrekken van niet-leden. Alleen zo kan de legitimiteit van afwijkingen in peius binnen collectieve onderhandelingen worden gewaarborgd en de balans tussen collectief en individueel burgerschap worden hersteld.

Verhagen verdedigt haar proefschrift op 16 april aan de juridische faculteit van de Universiteit Utrecht. Promotor: prof. mr. F.J.L. Pennings, Copromotor: prof. mr. A.P.C.M. Jaspers.


Marize Verhagen
De vakbond en onderhandelingen over driekwartdwingend recht in cao’s – een case study


De dissertatie verschijnt in de serie Monografieën Sociaal Recht nr. 90, Wolters Kluwer 2025,360 p., € 60
ISBN 978 90 1318 107 4

Over de auteur(s)