Doelredeneren

De zaak ‘Thijs H.’ blijft de gemoederen bezighouden. Zorgde het arrest van de Hoge Raad uit oktober 2023 al voor de nodige deining onder juristen en medici; het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Den Bosch heeft daar recent een schepje bovenop gedaan.

Zoals bekend, werd Thijs H. door het Hof Den Bosch in maart 2022 veroordeeld tot 22 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens drie moorden, gepleegd in mei 2019. Het Hof kwam daartoe, omdat het oordeelde dat de feiten Thijs H. wel degelijk konden worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Dat laatste oordeel week af van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC). Daarin werd geconcludeerd dat Thijs H. ten tijde van de tenlastegelegde feiten overgeleverd was aan de gevolgen van een ernstige psychische ontregeling, om welke reden het PBC adviseerde om de verdachte de tenlastegelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen. Datzelfde advies was opgenomen in een (eerste) Pro Justitia-rapport. Het Hof liet echter nog een tweede Pro Justitia-rapport opmaken; daarin werd het antwoord op de vraag of Thijs ten tijde van de tenlastegelegde feiten psychotisch was, opengelaten. Daarmee kon naar het oordeel van de beide deskundigen ook de vraag naar een causale relatie tussen de stoornis en de tenlastegelegde feiten niet worden beantwoord. Het Hof concludeerde uiteindelijk dat Thijs H. weliswaar op het relevante moment aan een ziekelijke (niet nader bepaalde) stoornis van de geestvermogens leed en dat een causaal verband tussen die stoornis en de strafbare feiten aannemelijk was, maar ging niet mee in de adviezen in twee van de drie rapportages dat de feiten hem in het geheel niet konden worden toegerekend. De juridische beoordelingsstandaard van ontoerekenbaarheid omvat immers naar het oordeel van het Hof zowel een cognitief als een volitief element en uit de verklaringen van Thijs H. bleek volgens het Hof dat hij het wettelijke en morele ongeoorloofde van zijn handelen tot op zekere hoogte wel degelijk heeft kunnen begrijpen en ook ‘tot op zekere hoogte’ in staat was overeenkomstig dat begrip zijn wil te bepalen.1 De Hoge Raad gaf aan dat beoordelingskader (en de uitkomst) in oktober 2023 zijn zegen: voor ontoerekenbaarheid in de zin van artikel 39 Sr volstaat de vaststelling dat sprake is van een stoornis in juridische zin. Dat betekent dat de feitenrechter niet gebonden is aan de door deskundigen ter zake uitgebrachte adviezen.2

De uitspraak leidde tot kritische kanttekeningen van de zijde van (strafrecht-)juristen3 en tot verontwaardiging en onbegrip onder (forensisch) psychiaters. Als de strafrechter dat alles zelf kan bepalen, wat is dan nog de functie van deskundigenrapporten? Die worden (in de regel) toch geschreven door ‘hooggespecialiseerde professionals die een langdurige en specialistische vooropleiding binnen hun vakgebied hebben genoten.’ Aan de registratie als deskundige (in het NRGD) zijn bovendien strenge eisen verbonden, ‘juist omdat kennis van psychiatrische stoornissen, in alle nuance, een goede weging mogelijk maken van het toestandsbeeld van verdachten’ alsmede van ‘de gevolgen daarvan op hun wils- en handelingsvrijheid’.4

Exact daar gaat het naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege mis bij het tweede Pro Justitia-rapport; precies dat rapport waarin niet tot volledige ontoerekenbaarheid werd geconcludeerd. Het Tuchtcollege kon uit dat rapport ‘niet opmaken op grond van welke informatie de psychiater [en de GZ-psycholoog] is gekomen tot de conclusie dat de mogelijkheid van een psychose terzijde wordt geschoven’; de weergave zoals in het rapport opgenomen is in het licht van de gedragscode van de NRGD ‘niet begrijpelijk’, niet inzichtelijk en niet navolgbaar.5 Een ‘doelredenering’ was het volgens het Regionaal Tuchtcollege niet (hoewel onduidelijk blijft waarom niet), maar ernstig is het zeker wel. Ernstig genoeg voor een berisping. Ernstig genoeg ook voor publicatie van de beide uitspraken ‘in het algemeen belang’. Een eerste stap ook, volgens sommigen, op weg naar een herziening van de veroordeling van Thijs H.

Of de Hoge Raad daar ook zo over zal denken, is (zeer) de vraag. Want als ‘stoornis’ in de zin van artikel 39 Sr een juridisch begrip is, als de feitenrechter zelf kan (mag en moet) vaststellen of in juridische zin sprake is van een dergelijke stoornis, dan zou het effect van gedragskundige ‘omissies’ aan de zijde van de bevraagde deskundigen strafrechtelijk bezien wel eens (volstrekt) verwaarloosbaar kunnen zijn. Die gaan daar namelijk niet over. De deskundige levert vanuit zijn vakgebied de informatie aan die het oordeel van de rechter voedt, maar wat de rechter daarmee in juridische zin doet (en moet), is aan de (feiten-)rechter. En dan maakt het dus in zekere zin ook niet uit dat de deskundigen het met elkaar oneens zijn (of niet), gedragsrechtelijk (of gedragskundig) de kantjes ervan hebben afgelopen of zich al dan niet hebben schuldig gemaakt aan doelredeneringen. Laat dat maar over aan de feitenrechter.

Zoals een Amerikaanse hoogleraar jaren geleden eens schreef over het primaat van het recht in (straf-)zaken waarin deskundigheid een (belangrijke) rol speelt: ‘What does a five-hundred pound gorilla do when he meets you in a dark alley at midnight? The answer is: Anything he wants to do.’6

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2024/1231, afl. 20

 

Afbeelding: Pixabay

 

Voetnoten

1 Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:868.
2 HR 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295, NJ 2024/20
3 Vgl. Esther Nauta, Sjors Ligthart & Gerben Meynen, Stoornis en ontoerekenbaarheid, NJB 2024/2, afl. 1.
4 ‘Afdeling forensische psychiatrie uit zorgen of uitspraak Hoge Raad in zaak Thijs H’; www.nvvp.net/website/nieuws/2023/afdeling-forensische-psychiatrie-uit-zorgen-over-uitspraak-hoge-raad-in-zaak-thijs-h.
5 Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te ’s-Hertogenbosch 29 mei 2024, H2023/5744 en H2023/5723 (5.23-5.29).
6 Richard Lempert, ‘Social science in court’, Law and Human Behavior 1986, nr 1/2, p. 173.

 

Over de auteur(s)
Petra van Kampen
Petra van Kampen is hoogleraar strafrechtspraktijk aan de Universiteit Utrecht en redacteur van het Nederlands Juristenblad