Het BundesVerfassungsgericht1 heeft in krachtige bewoordingen de antwoorden van het Hof van Justitie van de EU op zijn prejudiciële vragen in de zaak C-493/17 Weiss verworpen, over de verenigbaarheid van het ECB-staatsschuldopkoopbeleid (PSPP: Public Sector Purchase Programme: al meer dan € 2.500 miljard) met diens EU-rechtelijke mandaat.
‘s Hofs uitleg van het ECB-mandaat is volgens het BVerfG ‘onbegrijpelijk’ en ‘objectief arbitrair’. Het HvJ heeft gefaald in zijn rechterlijke toetsingstaak, zijn bevoegdheden overschreden en het Demokratieprinzip, het proportionaliteitsbeginsel en de bevoegdheidsverdeling tussen lidstaten en EU geschonden. Het HvJ accordeert voetstoots economisch-politieke effecten van ECB-beleid, aldus het BVerfG, hoewel de ECB geen economisch-politieke agenda mag hebben maar alleen monetair prijsstabiliteitsbeleid mag voeren. Het HvJ had van de ECB identificatie en afweging moeten eisen van enerzijds de monetaire noodzaak van ongelimiteerde staatsschuldopkoop en anderzijds de evidente nadelige economisch-politieke gevolgen daarvan, zoals de mogelijkheden voor lidstaten om nog meer schulden te maken in plaats van eindelijk dringend nodige hervormingen en bezuinigingen uit te voeren, de kans op vastgoed- en beursbubbels en een nieuwe kredietcrisis, pensioenen die nog verder moeten worden gekort, niet-levensvatbare ondernemingen die oneigenlijk worden gesubsidieerd, etc. Het HvJ heeft ten onrechte volstaan met eenzijdige marginale beoordeling of het PSPP, monetair bezien, geen manifeste beoordelingsfout inhoudt, met veronachtzaming van de ten onrechte door de ECB niet zichtbaar afgewogen economisch-politieke nadelen ervan. Het BVerfG verwijt dus zowel de ECB als het HvJ manifeste proportionaliteitsbeoordelingsnalatigheid. Verderop in dit NJB-nummer gaat Timmermans verder in op de inhoud en de gevolgen van de zaak Weiss. De ECB heeft inmiddels onverstoorbaar een Pandemic emergency purchase programme (PEPP) aangekondigd ad € 1.350 miljard extra, waarvan de monetaire onderbouwing denkelijk nog minder aan de motiverings- en afwegingseisen van het BVerfG voldoet.
Deze uiterst controversiële Weiss-uitspraak was de laatste van de scheidende BVerfG-president Vosskuhle. Hij gaf daarna een interview aan de ARD.2 Gevraagd naar de ongewoon gespierde taal, zei hij te begrijpen dat leken daarvan schrikken, maar dat juristen weten dat die woordkeus aangeeft dat het om een zéér uitzonderlijk geval gaat. Die woordkeus beschermt volgens hem de EU-instituties juist omdat zij aangeeft dat in beginsel ook het BVerfG hun autoriteit erkent en dat ‘nur in ganz seltenen Ausnahmefällen’ het BVerfG ingrijpt. Dat is een interessante visie, maar te betwijfelen valt dat ook het HvJ de woordkeus als ‘beschermend’ ervaart; Timmermans acht haar ‘bijna beledigend’. Het HvJ voelde zich genoopt om in een persbericht uit te leggen dat hij toch echt als enige bevoegd is om het EU-recht uit te leggen. Een discussie tussen doven, lijkt het, want het BVerfG bestrijdt dat niet, maar stelt daartegenover dat toch echt alleen het BVerfG over de uitleg van de Duitse grondwet gaat. De lidstaten zijn de Herren der Verträge en zij kunnen nu eenmaal niet meer bevoegdheid overdragen aan de ECB dan hun Grondwet toelaat, aldus Vosskuhle.
Op de vraag of het BVerfG de deur niet open zet voor landen als Polen en Hongarije om ook HvJ-uitspraken naast zich neer te leggen, geeft Vosskuhle enerzijds het voor de hand liggende antwoord dat het BVerfG zijn rechtsoordelen niet kan laten afhangen van de mogelijkheid dat derden er oneigenlijk mee aan de haal gaan, maar anderzijds het interessante antwoord dat het BVerfG juist vraagt om méér en betere controle door het HvJ, terwijl naar zijn indruk – ook Duitsers beheersen de understatement – landen als Polen minder controle door het HvJ willen.
Timmermans concludeert verderop in dit NJB dat er weinig anders op lijkt te zitten dan dat de Commissie een infractieprocedure tegen Duitsland begint. De ARD vroeg Vosskuhle of het BVerfG daarmee rekening heeft gehouden. Natuurlijk, aldus Vosskuhle, daaraan toevoegende – ook Duitsers beheersen tongue in cheek: ‘Ob es klug ist das dan am Ende der EuGH entscheidet ob er selbst alles richtig gemacht hat, und ob das das Vertrauen in die Europäische Institutionen stärkt, da wäre ich eher etwas sceptisch.’ Deze ex-Präsident lost ook over zijn professionele graf heen nog schoten voor ‘s Hofs boeg.
De meest gehoorde kritiek op Weiss is dat het BVerfG ten onrechte al bij de competentievraag een proportionaliteitsbeoordeling eist. De ECB is echter wel of niet bevoegd; pas als er bevoegdheid is, kan de vraag rijzen of zij uitgeoefend is na evenredige belangenafweging. Die kritiek is wellicht terecht, maar treft ook het HvJ: ook het HvJ wil vaak, net zoals kennelijk het BVerfG, aan een belangenafweging toekomen, en ook het HvJ neemt het dan niet erg nauw met de zuiverheid van de juridische redenering: in zaken als C-385/00 De Groot, C-527/06 Renneberg, en C-446/03 Marks & Spencer II deed zich geen ongelijke behandeling voor, zodat de proportionaliteitsvraag niet kon rijzen, maar het HvJ stond erop om daar wél aan toe te komen, kennelijk om een bepaald doel te bereiken. In zoverre is de BVerfG-uitspraak een doelredeneringskoekje van eigen HvJ-deeg. Het BVerfG heeft ook geen ongelijk dat hij het HvJ erop wijst dat overtuigingskracht en motiveringskwaliteit meer gezag produceren dan beroep op bevoegdheden en naar jezelf verwijzen.
Op de vraag van de ARD-interviewer ‘ob mann das noch gekittet kriegt’, antwoordde Vosskuhle: ‘Natürlich (…). Dan ist man erst einmal verärgert und dan spricht man wieder mit einander (…). Das wird sich alles wieder liegen.’ Van de andere kant van de controverse antwoordde de president van het HvJ Lenaerts op de vraag van de interviewster van de NRC (17 mei 2020) of we nu een guerre des juges hebben: ‘Mevrouw, dat is meer iets voor Netflix’.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2020/1557, afl. 25.
Afbeelding: © Shutterstock