De zorginstelling als verdienmodel voor criminele activiteiten

Een onlangs verschenen rapport schetst een ontluisterend beeld over de vermenging van de onder- en bovenwereld in de gezondheidszorg. Meer inzetten op toezicht en controle door verschillende instellingen is de reflex, maar wat ontbreekt is een reflectie op de achterliggende oorzaak van zorgfraude die veelal te herleiden is tot de zorgwetgeving die onnodig complex is vanwege halfbakken compromissen tussen regeringspartijen.

Het onlangs verschenen rapport ‘Verwevenheid zorg & criminaliteit’ schetst een ontluisterend beeld over de vermenging van de onder- en bovenwereld in de gezondheidszorg in de regio Twente.1 Bestuurders van maar liefst 22 thuiszorg- en wijkverplegingsorganisaties die in zee gaan met zorgcriminelen en betrokken zijn bij een crimineel netwerk. Zeker geen lokaal verschijnsel in Palermo aan de Dinkel maar een ontwikkeling die ook elders in het land plaatsvindt. Meer inzetten op toezicht en controle door verschillende instellingen is de reflex, maar wat ontbreekt is een reflectie op de achterliggende oorzaak van zorgfraude.

Om zorgfraude te bestrijden is in 2016 het Infor­matie knooppunt zorgfraude (IKZ) opgericht, een samenwerkingsverband van verschillende organisaties en instellingen waaronder de zorgverzekeraars, gemeenten, het Openbaar Ministerie, en de Belastingdienst.2 Zij delen ­persoonsgegevens om misbruik met premiegelden op te sporen. Het IKZ-rapport beschrijft de resultaten in Twente en heeft betrekking op het misbruik van verschillende zorgwetten (Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet) en andere vormen van criminaliteit. Het betreft vermoedens van fraude die zijn gesignaleerd door zorgfinanciers, maar nog niet bewezen. De frauderisico’s hebben vooral betrekking op te veel gedeclareerde zorg, niet geleverde zorg maar toch gedeclareerd, en dubbel declareren en doen zich vooral voor bij de wijkverpleging, individuele begeleiding en de geestelijke gezondheidszorg.

Naast zorgfraude bleken leidinggevenden binnen de zorgorganisaties tevens betrokken bij andere vormen van criminaliteit waaronder witwassen, belastingfraude, hennepteelt op de zorglocatie, illegaal gokken, het faciliteren van criminele activiteiten en seksuele uitbuiting van vaak kwetsbare cliënten (verslavings- en psychiatrische problematiek). Kortom, de zorginstelling als verdienmodel en dekmantel voor criminele activiteiten van bestuurders, buiten de reguliere zorgmedewerkers om. Diezelfde bestuurders, eigenaren en commissarissen bij zorgorganisaties zijn veelal eerder veroordeeld wegens vermogens­delicten, handel in verboden middelen en wapenbezit.

Wat verder opvalt is dat de veelal kleine zorginstellingen onderdeel uitmaken van een omvangrijk netwerk van personen en organisaties in andere sectoren (horeca, vastgoed, transport) op naam van een familielid, een ‘katvanger’, waardoor de werkelijke eigenaar buiten beeld blijft. Al met al schetst het rapport een onthutsend beeld van ‘jongens van de vlakte’ die vrij spel hebben in de zorg.

Het ontwrichtende karakter van deze vormen van zorgfraude en criminaliteit op de gezondheidszorg wordt inmiddels erkend door de politiek. Afgezien van het strafrecht, introduceert het kabinet wetgeving die nieuwe zorgaanbieders verplicht zich te registreren en hen onderhevig maakt aan het toezicht van onder meer de Inspectie voor Volksgezondheid. Tevens is ingezet op de verruiming van de bestuurdersaansprakelijkheid waardoor de schade bij taakverwaarlozing eerder op de bestuurder persoonlijk kan worden verhaald. Niemand kan daar tegen zijn, het betreft immers het wegsluizen van maatschappelijk geld dat voor andere doeleinden wordt ingezet dan oorspronkelijk bedoeld. Wel kan men bedenkingen hebben bij de aanpak waarop met name zorgfraude moet wordt bestreden.

Een van die kritiekpunten is de marginale rol van het strafrecht. Slechts bij hoge uitzondering worden vermoedens van zorgfraude opgepakt door het Openbaar Ministerie. Zorgfraude is te specifiek, te complex, en vergt dus te veel van het opsporingsapparaat, waardoor slechts een beperkt aantal zaken voor de rechter komt. Erg frustrerend voor zorgverzekeraars die dit aankaarten. Verhaal via de burgerlijke rechter is succesvoller zo blijkt uit de casus Thuiszorg Naborgh. Daar had de bestuurder zichzelf een winstuitkering van 1 miljoen euro toegekend. Een dergelijke dividenduitkering kon alleen plaatsvinden door het indienen van onrechtmatige declaraties en de inzet van niet-gekwalificeerd zorgpersoneel. Recent heeft de zorgverzekeraar via beslaglegging op het privévermogen van de bestuurder uiteindelijk de onterechte vergoedingen kunnen terugvorderen.3 In dit geval geeft het vonnis van de rechtbank een fraai inkijkje in hoe geraffineerd frauderende zorgbestuurders te werk gaan, inclusief de inzet van familieleden, ongekwalificeerd personeel en intimidatie van cliënten.

Mogelijk zal nieuwe wetgeving zoals het ‘wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders’4 bij kunnen dragen dergelijke zorgcowboys van de zorgmarkt te weren, maar eigenlijk is de wetgever zelf debet aan het probleem. Veelal is de fraude te herleiden tot de zorgwetgeving die onnodig complex is vanwege halfbakken compromissen tussen regeringspartijen. Neem de zo hard bevochten keuzevrijheid van verzekerden om zelf hun zorgaanbieder te kiezen, zelfs indien die niet gecontracteerd is door de zorgverzekeraar (artikel 13 Zvw). Door het gebrek aan toezicht op niet-gecontracteerde zorgaanbieders declareren zij standaard hogere tarieven dan gecontracteerde hulpverleners. Ook het persoonsgebonden budget, waarbij de verzekerde zelf de wijkverpleging of thuiszorg kiest en factureert aan de zorgverzekeraar, heeft een hoog frauderisico. Inzetten op versterking van fraudebestrijding heeft uiteraard zin, maar nog beter is afschaffing van de keuzevrijheid van verzekerden. Weliswaar is keuzevrijheid een groot goed maar niet tegen elke prijs.

 

Deze Opinie verschijnt in NJB 2021/796, afl. 11.

 

Afbeelding: © Shutterstock

 

Noten

  1. Informatie knooppunt zorgfraude, ‘Verwevenheid zorg & criminaliteit’, eindrapport - december 2020, www.ikz.nl/documenten/rapporten/2021/01/14/criminaliteit-en-zorg
  2. Kamerstukken II 2016/17, 28828, 98; Stcrt. 2016, 59229.
  3. ECLI:NL:RBROT:2020:12307, 5 januari 2021. Eindvonnis na tussenvonnis van 22 juli 2020 ECLI:NL:RBROT:2020:6542
  4. Kamerstukken II 2020/21, 34767, 57
Over de auteur(s)
André den Exter
Universitair docent Gezondheidsrecht / Jean Monnet Chair EU Health Law aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.