Voor de ene groep was het een fel oplichtende kerstster aan de hemel die zicht gaf op betere tijden, voor de andere een droef moment, omdat het einde van de trias politica werd ingeluid en de toekomst van Nederland op het spel werd gezet. Voor de ene club is het een dappere beslissing waarin de grenzen van het juridisch systeem in het hoogste belang zijn opgezocht, voor de andere nieuw bewijs dat rechters een greep doen naar de macht.
In deze tijd van informatiebubbels zijn de reacties op het Urgenda-arrest1 voorspelbaar: goed lezen en echt luisteren is er niet bij, overtuigd raken door een ander dus evenmin. Dat geldt niet alleen voor politici (hun reacties konden vooraf worden uitgetekend), maar ook voor juristen die al eerder een duit in het zakje van het debat hadden gedaan. Eenieder preekt nogmaals voor eigen parochie. Niemand verlaat de Zuil van het Eigen Gelijk.
De Hoge Raad staat vol in de wind en daar moet hij, ook al kan hij niets terugzeggen, ook maar tegen kunnen.2 Tegenstanders spuwen in oude en nieuwe media in niet mis te verstane bewoordingen hun gal: behalve ongehoord (de spelregels van de trias zijn met voeten getreden en mensenrechten er met de haren bij gesleept) zou de beslissing niet werkelijk het klimaat dienen en zou zij onze samenleving met een onbetaalbare rekening opzadelen. Toptwitteraars maken weinig tekens vuil aan analyse en oplossing: ‘Hoge Raad? … CO2-Raad vol D66-ers! … opzeggen dat VN-Klimaatverdrag en het Klimaatakkoord van Parijs!’
In 1911 had president van de Hoge Raad Eyssell, even bezorgd en opgewonden, veel meer woorden nodig om te waarschuwen voor een ‘civielregtelijke ramp’ en onaanvaardbare consequenties voor de Nederlandse economie vanwege de door het Ontwerp-Regout beoogde verruiming van het onrechtmatigheidsbegrip: onwetmatig moest onrechtmatig worden, het ongeschreven recht (maatschappelijke zorgvuldigheid) zou een partijtje moeten gaan meeblazen.3 Eyssell gruwde van het idee dat ‘idealisten’ zo hun medemensen de wet zouden kunnen voorschrijven. Hij vreesde ‘dat op den regtersstoel elk oogenblik zulk een idealist kan plaats nemen, gereed om de wet REGOUT te hanteeren ten schade onzer maatschappij’. We kennen de afloop: een eeuw geleden wees de Hoge Raad met Lindenbaum/Cohen4 zijn tot voor kort bekendste arrest. Wat politiek niet haalbaar bleek, werd door de Hoge Raad alsnog tot recht verklaard: behalve schending van een wettelijke verplichting en inbreuk op andermans recht is ook handelen in strijd met ongeschreven recht een onrechtmatige daad.
Of Lindenbaum/Cohen onze samenleving heil heeft gebracht, is wellicht de vraag, maar van rampspoed voor recht of economie is geen sprake geweest. Zeker is ook dat de Hoge Raad later gezag als normsteller en rechtsvormer verwierf en daarbij de steun van de politiek in de rug voelde: gevoelige dossiers werden soms aan de rechter als wetgever-plaatsvervanger gelaten en in het jongste decennium nog kreeg de Hoge Raad de zegen van de politiek om zich met uitgebreid arsenaal te wijden aan ‘de zaken die ertoe doen’.5 Tot die categorie behoorden in 2019 de Srebrenica-zaak, de prejudiciële vragen inzake renteswaps en de Groningse gaswinning,6 en, met stip bovenaan, Urgenda.
Op de achtergrond klonk dan misschien een echo van Eyssell (gaan ‘idealisten’ hun medemensen de wet voorschrijven?), maar hier was de Staat het op cruciale punten eens met eiseres. Fors ingrijpen is in het levensbelang ook van Nederlanders; enkel het tempo hield partijen verdeeld. Wat de Hoge Raad betreft heeft de Staat niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde doelen bij uitstel werkelijk nog gerealiseerd zouden kunnen worden. Verder heeft de Raad, daar ging het de Staat in cassatie vooral nog om, zijn eigen plaats en rol én die van regering en parlement in de trias uiteengezet en daarbij benadrukt dat hij zelf de spelregels niet overtreedt. Van een wetgevingsbevel, daarop hadden staatsrechtgeleerden hun geld gezet, is geen sprake en ook met het argument dat Nederland maar een marginale rol speelt, zeker wanneer andere landen hun verantwoordelijkheid niet nemen, maakte de Raad korte metten. Anders zou iedereen immers kunnen blijven stilzitten.
Zo is de Staat nu in drie instanties veroordeeld per 31 december 2020 de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 met minimaal 25% te reduceren. Hoe is nog altijd aan regering en parlement. Werkelijke meerwaarde heeft het arrest enkel bij loyale uitvoering én bij uitstraling naar andere rechtstelsels. Wat dat betreft is de door hof en Raad gevolgde EVRM-route waarschijnlijk effectiever dan de invalshoek van ‘onrechtmatige gevaarzetting’ van de rechtbank.
Ongetwijfeld zal ook in de kolommen van dit blad aandacht worden gevraagd voor belangrijke thema’s als de door de Hoge Raad geschetste verhouding tussen rechter en politiek, de invulling die hij geeft aan het EVRM, de vraag of art. 3:305a BW niet te veel ruimte biedt voor algemeen belang-acties zoals die van Stichting Urgenda en de vraag of er in ons politieke bestel wel voldoende recht kan worden gedaan aan lange termijn-gevolgen van beleid.
Hopelijk wordt de energie niet enkel gestoken in kritische beschouwing van schakels in de redenering van de Hoge Raad en de vraag hoe het zover heeft kunnen komen, maar juist ook in de vraag hoe we het eindresultaat op een rechtvaardige manier gaan realiseren. Hoe te voorkomen dat toch de smalste schouders de zwaarste lasten dragen? Idealiter verlaten we daarbij onze schuttersputjes, staan we open voor andermans standpunten en ligt het accent straks meer op verbinding dan op strijd. Dat is vast heel erg ‘vorige eeuw’, maar wat mij betreft zijn dit de zaken die er nu werkelijk toe doen.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2020/1, afl. 1.
- ECLI:NL:HR:2019:2006.
- Zie wel Sitalsing, ‘De rechters beschermen ons, wie beschermt de rechters eigenlijk?’, de Volkskrant 20-12-2019.
- Eyssell, Themis 1911, p. 568 e.v.
- HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161 e.v
- ‘Hammerstein’ bracht behalve art. 80a RO ook art. 392 Rv (prejudiciële vragen).
- ECLI:NL:HR:2019:1223, 1499 en 1278
Afbeelding: Pixabay