De tweede fase van Plas/Valburg herbezien

Tot de canon van ons civiele recht behoort zonder twijfel HR 18 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4405, NJ 1983/723 (Plas/Valburg). Hele cohorten juristen hebben op basis daarvan gedurende decennia geleerd dat voor de eventuele precontractuele aansprakelijkheid drie fases van belang kunnen zijn.

In het eerste stadium staat afbreken van de onderhandelingen vrij, in het tweede mag worden afgebroken, maar slechts indien (ten minste gedeeltelijk) de kosten van de wederpartij1 worden vergoed, en in de derde fase mag men zich niet meer eenzijdig uit de onderhandelingen terugtrekken.2 In latere arresten van de Hoge Raad is de focus met name gericht geweest op de maatstaven die moeten worden aangelegd bij de vraag of afbreken van onderhandelingen onaanvaardbaar is of niet, en is de kwestie van de verplichting tot kostenvergoeding in geval van het wél mogen afbreken niet meer aan de orde gekomen. Met name naar aanleiding van het nieuwe standaard­arrest HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO) waarbij de Hoge Raad wel naar eerdere jurisprudentie terugverwees, maar niet naar Plas/Valburg, is in de literatuur de vraag opgeworpen of de Hoge Raad misschien van die tweede fase zou zijn teruggekomen.3

In HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:884 (Klaprozenbuurt), komt deze kwestie voor de eerste keer weer aan de orde, waar de verkoper van twee percelen de onderhandelingen over de verdere verlenging van een al verlengde koopovereenkomst op enig moment had gestaakt en de twee percelen aan een derde had verkocht. De kopers stelden zich onder meer op het standpunt dat hun kosten (het negatief contractsbelang) vergoed hadden moeten worden op grond van ongerechtvaardigde verrijking, onder meer omdat de percelen ten gevolge van hun inspanningen om de bestemming wonen en supermarkt te krijgen, in waarde waren gestegen. Rechtbank en hof verwerpen alle vorderingen van de kopers. In cassatie betogen de kopers dat het hof hun hiervoor weergegeven vordering tot vergoeding van het negatief contractsbelang niet had mogen afwijzen op de enkele grond dat het afbreken van de onderhandelingen door de verkopers niet onaanvaardbaar was, als bedoeld in CBB/JPO. Het hof heeft daarmee immers miskend dat voor vergoeding van die kosten ook plaats kan zijn indien het afbreken niet onaanvaardbaar was, en wel op grond van rov. 3.5 van Plas/Valburg, namelijk dat de onderhandelingen in het tweede stadium waren, in combinatie met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking.

De Hoge Raad reageert daarop als volgt: ‘Ook als het afbreken van onderhandelingen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kunnen zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de partij die de onderhandelingen afbreekt, verplicht is (een deel van) de kosten die de wederpartij heeft gemaakt te vergoeden. (Vgl. HR 18 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4405, rov. 3.5) Dat kan het geval zijn als de partij die de onderhandelingen afbreekt ongerechtvaardigd is verrijkt door werkzaamheden die de wederpartij heeft verricht (art. 6:212 BW).

Het antwoord op de vragen of een eventuele verrijking van [verweerders] ten koste van [eisers] ongerechtvaardigd is en, zo ja, in hoeverre het redelijk is om hen te verplichten de schade van [eisers] te vergoeden, is mede afhankelijk van de inhoud van de koopovereenkomst en de verlengingsovereenkomst.’4

Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de Hoge Raad hiermee de tweede fase van Plas/Valburg weer heeft bevestigd, maar wie met de stofkam analyseert, zal tot een andere conclusie komen. Wat mij betreft valt dan allereerst op dat de Hoge Raad zorgvuldig het woord ‘stadium’ lijkt te vermijden, terwijl die term wel in rov. 3.5 van Plas/Valburg en in het cassatiemiddel centraal stond. Daarmee heeft hij dan, denk ik, tot uitdrukking willen brengen dat het niet gaat om een stadium in de onderhandelingen, maar om omstandigheden die kunnen verplichten tot vergoeding van (een deel van) de kosten, waarbij ongerechtvaardigde verrijking als grondslag ‘kan’ dienen.5 Een tweede aanwijzing dat de Hoge Raad op dit punt heeft willen afwijken van Plas/Valburg betreft de wijze waarop de Hoge Raad naar Plas/Valburg verwijst, namelijk met ‘Vgl.’.6 Daarmee maakt de Hoge Raad immers consequent duidelijk dat hij niet precies hetzelfde zegt in zijn huidige uitspraak als is gedaan in de uitspraak waarnaar wordt verwezen. Een derde reden zou kunnen zijn gelegen in het fraaie betoog van A-G Hartlief, die op diverse plaatsen in zijn conclusie laat zien dat het niet wenselijk is om te blijven werken met de tweede fase van Plas/Valburg, maar wel met de mogelijkheid om onder omstandigheden7 tot een kostenvergoedingsplicht te komen bij gerechtvaardigd afbreken van onderhandelingen.8 

Al met al is het wat mij betreft toe te juichen dat de Hoge Raad de mogelijkheid van een kostenvergoedingsplicht bij gerechtvaardigd afbreken van onderhandelingen weer heeft herbezien. Die is te lang buiten zicht geweest.9

 

Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2024/1792, afl. 28

 

Afbeelding: ©istock

 

Voetnoten

1 Vaak aangeduid met ‘het negatief contractsbelang’.

2 Dan kan men dus tot dooronderhandelen worden verplicht en geldt daarnaast dat eventueel het positief contractsbelang (winstderving) aan de wederpartij moet worden vergoed.

3 Zie T. Hartlief & R.J. Tjittes, ‘Kroniek van het vermogensrecht’, NJB 2005, afl. 31, C.R. Christiaans, ‘Aansprakelijkheid wegens afgebroken onderhandelingen: van drie naar twee fasen’, MvV 2005/10, p. 194 en C.E. Drion, ‘Ons onderhandelingsrecht onderhanden’, NJB 2005, afl. 34, p. 1781. Zie eerder al C.J.M. Bollen, ‘Afbreken van onderhandelingen: de drie mythes van Plas/Valburg (van drie fasen naar twee stadia in het onderhandelingsproces)’, WPNR 2004, afl. 6596. Zie voor een andere benadering M.R. Ruygvoorn, ‘Bestaat de “tweede fase” uit Plas/Valburg nog?’, Contracteren 2011, afl. 2, p. 39-48, alsmede C.P. Knijp, ‘Plas/Valburg geldt nog altijd’, NJB 2005, afl. 45/46, p. 2375.

4 In het licht hiervan slagen de desbetreffende cassatieklachten en vernietigt de Hoge Raad het arrest van het hof.

[5 In Plas/Valburg was de grondslag van de vergoedingsplicht in het midden gelaten, en het is goed dat de Hoge Raad zich nu wel hierover uitlaat. Ik denk overigens dat de Hoge Raad met het woord ‘kan’ laat zien dat hij andere grondslagen, als de onrechtmatige daad en de redelijkheid en billijkheid, niet uitsluit.

6 In de samenvatting van Rechtspraak van de Week ontbreekt ‘vgl.’.

7 Hij gebruikt de term ‘in specifieke gevallen’.

8 Zie bijvoorbeeld onder 3.17 in de conclusie.

9 Al is er wel schaarse hof-jurisprudentie geweest, bijvoorbeeld te kennen uit noot 55 van de conclusie van Hartlief.

 

Over de auteur(s)
Author picture
Coen Drion
Advocaat bij Jones Day