Praktijkjuristen hebben er een pesthekel aan dat toepassing van een rechtsregel volgens de Hoge Raad uiteindelijk afhankelijk wordt gemaakt van alle omstandigheden van het geval.
In plaats van het bieden van het broodnodige algemene houvast, hetgeen hen in staat zou stellen om hun cliënt of organisatie goed gemotiveerd te adviseren over de te volgen koers in een zaak, stort zo’n benadering hen in het moeras van de zoektocht naar de specificiteit, naar allerlei potentieel relevante omstandigheden, culminerend in de welhaast onmogelijk te beantwoorden vraag hoe die dan gewogen moeten worden. In de beslotenheid van het adviesgesprek valt dan nog wel eens de klacht te horen dat dit toch geen recht meer is, maar een soort willekeur, misschien zelfs wel onrecht.
Maar wie het werk van de rechter een beetje kent, die ziet een bijna oneindige variëteit aan zaken langskomen, met binnen elke zaak een enorme variatie aan feiten en omstandigheden, en die weet dat het recht in de concrete zaak vaak niet gevonden wordt door de simpele toepassing van algemene regels maar juist door het categorisch afwegen van alle relevante feiten en alle essentiële stellingen van partijen. Toch realiseert de rechter zich ook wat leeft in de praktijk en het daarmee samenhangende belang van de rechtszekerheid en probeert hij de kloof te overbruggen door het onderstrepen van bepaalde omstandigheden die in het algemeen in een zaak als die voorligt, van belang zouden kunnen zijn: het werken met de zogeheten omstandigheden-catalogus. En dat kan helpen bij het bieden van wat meer houvast, al moet het effect daarvan niet worden overdreven omdat het bij de omstandigheden-catalogus altijd gaat om niet-limitatieve voorbeelden van relevante omstandigheden. Bovendien blijken niet alle omstandigheden-catalogi even stabiel te zijn.
Een voorbeeld daarvan biedt de rechtspraak van de Hoge Raad op het gebied van uitleg. Nadat de Hoge Raad in het bekende Haviltex-arrest1 de taalkundige uitleg in de ban had gedaan, is hij vanaf 2007, waarschijnlijk als gevolg van pleidooien in de literatuur van met name Rieme-Jan Tjittes, toch de taalkundige uitlegroute ingeslagen. Hij is gaan toestaan2 dat het hof onder vier voorwaarden binnen de Haviltex-maatstaf taalkundig mag of moet uitleggen, namelijk indien (1) de aard van de transactie, (2) de omvang en gedetailleerdheid van het contract, (3) de wijze van totstandkoming ervan en (4) in het bijzonder de aanwezigheid van een entire agreement clause dat ondersteunen. De Hoge Raad schrijft vervolgens dat het hof onder die voorwaarden terecht had bepaald dat als uitgangspunt beslissend gewicht diende te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van het contract,3 terwijl het hof zelf slechts had bepaald dat ‘groot gewicht’ daaraan behoorde te worden toegekend. Een beetje valsspelen dus voor de heldere boodschap dat tekst in die 4 omstandigheden voor context gaat. En, het moet gezegd, commerciële advocaten vonden het heerlijk omdat ze nu eindelijk meer helderheid hadden. En ook de feitenrechters waren in hun nopjes omdat ze door de gerechtsbesturen onder productiedruk waren gezet en nu het perfecte instrument in handen hadden om snel beslissingen te kunnen nemen in die altijd lastige uitlegzaken.
Echter, in 2013 gaat het roer van de Hoge Raad weer om. In de zaak Lundiform/Mexx4 maakt hij duidelijk dat, ook indien bij de uitleg van een overeenkomst een groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval altijd kunnen meebrengen dat toch een andere betekenis moet worden aangenomen omdat, kort gezegd, de Haviltex-maatstaf beslissend blijft.5 Anders gezegd, tekst gaat, ook als aan de 4 voorwaarden is voldaan, niet (meer) in beginsel boven context. Pogingen om de Hoge Raad weer terug op koers te brengen, sneuvelen6 en in 2019 maakt de Hoge Raad duidelijk dat de in Meyer Europe / Pont Meyer genoemde voorwaarden zelfs niet in ogenschouw behoeven te worden genomen door de rechter, als wordt overwogen om voorshands taalkundig uit te leggen.7
Weg omstandigheden-catalogus. Hoe erg is dat? Sommigen zullen het betreuren dat we ons houvast weer kwijt zijn, maar ik ben daar niet zo rouwig om. We hebben ons flexibele uitlegrecht weer terug, ook voor commerciële contracten, en dat is niet verkeerd. De Hoge Raad blijft het immers mogelijk maken dat de rechter de tekst van een overeenkomst centraal stelt, maar de rechter mag daarbij niet het zicht op de context veronachtzamen. In het geval de overige omstandigheden van het geval beslissend zijn, zal de rechter moeten motiveren waarom dat zo is. Dat geeft ook duidelijkheid. Op die manier kan voorts eveneens de kloof tussen algemene regel en de omstandigheden van het geval worden overbrugd en, hoe beter rechters dit zullen motiveren, des te meer duidelijkheid er ontstaat voor de praktijk. Het recht vormt zich dan vanuit de spanning, de dialectiek, tussen algemene regel en concreet geval en, zo bezien, zijn die vermaledijde omstandigheden van het geval in handen van kundige en kunstig motiverende rechters misschien zelfs wel een belangrijke motor van ons recht.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2022/2486, afl. 35.
Voetnoten
1 HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Ermes/Haviltex). Waarom het arrest niet de roepnaam ‘Ermes’ heeft gekregen, is mij nooit duidelijk geworden.
2 HR 19 januari 2007, NJ 2007/575 (Meyer Europe / Pont Meyer). Zie ook HR 29 juni 2007, NJ 2007/576 (Derksen/Homburg) en HR 29 juni 2012, RvdW 2012/924 (Melfund/Wagram).
3 Zij het dat tegenbewijs daartegen had open te staan indien daartoe voldoende was gesteld.
4 HR 5 april 2013, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx).
5 Uit het woord ‘blijft’ kan volgens mij worden afgeleid dat de Hoge Raad echt terugkomt van Meyer Europe / Pont Meyer.
6 HR 20 september 2013, NJ 2014/522 (Rotterdam/Eneco) en HR 7 februari 2014, NJ 2015/274 (Afvalzorg/Slotereind).
7 HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1940 (Valerbosch). Zie over deze ontwikkelingen ook het Ars Aequi-cahier Contractsuitleg van P.S. Bakker, de monografie privaatrecht Uitleg van rechtshandelingen van H.N. Schelhaas en W.L. Valk en Commercieel contractenrecht, tweede druk, van Rieme-Jan Tjittes die onder meer signaleert dat de lagere rechtspraak nog steeds vast lijkt te houden aan de oude leer (zie onder meer p. 339, voetnoot 111).
Afbeelding: Pixabay