De lintjesaffaire onder de microscoop

Minister Faber, die machteloze toverkol, die met haar beperkte vocabulaire mantragewijs uitkraamt overal helemaal klaar mee te zijn, maar niets voor elkaar krijgt, heeft het bestaan een paar lintjes te weigeren aan brave vrijwilligers in de asielsector. Toekenning ervan aan deze wokers zou haaks staan op haar beleid de toegang van asielzoekers in Nederland terug te dringen, met de strengste wetgeving ooit. (Was zij vergeten of wist zij wel dat onze regering in de jaren dertig de grens met Duitsland stijf gesloten liet voor vluchtende Duitse Joden, die dus aan de nazi’s overgeleverd bleven? Wil zij dat eens even stevig overtreffen?)

Het land was te klein over haar kleinzieligheid. Opwinding, schande want politisering van het decoratiestelsel, kamerdebatten, de eenheid van de regering op de tocht, andere ministers die de toekenning wèl voor hun rekening namen, waar mevrouw Faber het dan weer volledig mee eens was, kortom, het wereldje stond op zijn kop. Alsof er geen urgentere problemen om een oplossing vragen.

Zonder nu de wettelijke regeling van het toekennen van ‘koninklijke’ onderscheidingen breedvoerig uit de doeken te doen, wil ik toch een paar kanttekeningen lanceren. Zoals bekend, kunnen vrienden en vereerders van iemand een verzoek doen om een lintje bij de burgemeester van de plaats van inwoning van de betrokkene. Die beoordeelt de aanvraag en als zij groen licht geeft gaat het dossier naar de Commissaris van de Koning, die het een en ander nog eens dunnetjes over doet. Geeft die groen licht, dat gaat de zaak naar het Kapittel van de Nederlandse Orden, die zorgt voor coördinatie en homogenisatie, vooral bij de inschaling: hoe hoog of hoe laag wordt het lintje. Er zijn rangen en standen: de Leeuw (ingesteld in 1815) is hoger dan Oranje- Nassau (ingesteld in 1892) en binnen die twee ordes zijn er ook nog een aantal graden. Ook wordt er nog gescreend op strafblad en gaat de AIVD erover heen. Dan komt het op het bureau van de minister ‘die het aangaat’. Die kan weigeren, ook als alle lichten op groen staan. De regeling van het Ordereglement is dan, dat de kwestie naar de ministerraad moet, en die beslist uiteindelijk. Is de beslissing positief, en wordt de betrokken minister overruled dan gaat het terug naar die minister, die alsnog moet tekenen. Dan gaat het dossier naar het Kabinet van de koning, en moet Willem Alexander signeren bij het kruisje, of het hem behaagt of niet. Positieve, maar ook negatieve besluiten gaan ter info naar het Kapittel, dat het een en ander bijhoudt.

De wettelijke regeling geeft dus ruimte aan de minister om te weigeren het koninklijk besluit voor te bereiden. Nergens is aangeduid welke motieven de minister mag aanvoeren voor diens of haar weigering. Er kunnen dus best politieke argumenten ten grondslag liggen aan zo’n weigering. Waarom zou anders de politiek verantwoordelijke minister betrokken moeten worden bij de verlening van de decoratie? Dat had heel goed ook via het Kapittel als eindstation geregeld kunnen worden, en dan naar de koning. Onduidelijk is hoeveel politieke speelruimte een minister heeft om tegen de adviezen in te gaan. Kregen parlementsleden van de CPN tijdens de Koude Oorlog lintjes? Feit is dat in strijd met de regeling Boer Koekoek geen lintje kreeg omdat hij in een strafzaak verwikkeld was. Minister De Gaay Fortmann (de oude Gaay) van Binnenlandse Zaken nam de weigering voor zijn rekening.

Soms zijn lintjes wel degelijk politiek gevoelig. Dat was bijvoorbeeld het geval toen Mitschell Esajas, de antiracisme-activist, initiatiefnemer van Kick Out Zwarte Piet, maar ook initiator van de Black Archives, vorig jaar ridder in de Orde van Oranje-Nassau werd. Een stuk of wat mensen, waaronder een bevorderaar van Limburgse fanfares, stuurde het eigen lintje terug, omdat naar hun inzicht Esajas de Nederlandse cultuur en tradities vernietigde. En Wilders bromde: ‘Mijn hemel! Zwarte Piet zelf heeft het veel meer verdiend.’ Laat hem maar een voorstel doen. Ik stel vast dat de gedachte dat het decoratiestelsel politiek neutraal zou moeten zijn en blijven niet houdbaar is, zij het dat ook ik van mening ben, dat er spaarzaam gebruik gemaakt moet worden van de politieke speelruimte. Niettemin is het onvermijdelijk dat er soms ophef ontstaat door toekenning; het is nu eenmaal zo dat ‘de samenleving’ een enorme diversiteit van gezichtspunten kent: wat de één een verdienste vindt beschouwt de ander als verderfelijke en ondermijnende activiteit. Als gezegd, onduidelijk is waar de grenzen liggen. Veel casuïstiek is er niet. Wel duidelijk is dat een veertigtal ambtenaren van het Ministerie van Asiel en Migratie aan de vooravond van de lintjesregen in een advertentie zijn volle instemming met de verlening aan de belangeloze vrijwilligers heeft betuigd: ook onder ambtenaren bestaan andere inzichten in de verdiensten voor de samenleving dan de opvatting daaromtrent van hun minister. Haaks?

Wel is het zo, aldus de Nota van Toelichting op het Reglement, dat het ‘voor de hand ligt, dat, indien de minister het voornemen heeft het advies van het Kapittel niet op te volgen, hij allereerst overleg pleegt met het Kapittel.’ Het is de vraag of dit overleg heeft plaatsgevonden, waarschijnlijk bleef het bij inlichting.

De grote fout die minister Faber gemaakt heeft, is dat ze haar weigering fier aan de grote klok heeft gehangen. Toen waren de rapen gaar. Als ze haar weigering binnen het kabinet had gehouden, en volgens het Reglement de kwestie naar de ministerraad was doorgeschoven, was er weinig aan de hand geweest. En ja, ook de ministerraad is er om besluiten te nemen waar hij politiek verantwoordelijk voor is. Het kabinet kan dus eveneens afwijken van alle groene lichten. Dat heeft het in dit geval niet gedaan. In volledige afwijking van het Reglement heeft de ministerraad het besluit niet voor zijn rekening genomen, maar hebben de premier en de minister van Binnenlandse Zaken de kooltjes uit het vuur gehaald, met enige rugdekking van ministers.

Die twee hebben zichzelf in feite gebombardeerd tot de ‘ministers die het aangaat’. Het is duidelijk, zoals ook uit eerdere stukken blijkt, dat de minister die het aangaat, de minister is op wiens terrein het zwaartepunt van de activiteiten van de decorandus ligt. Dat kunnen trouwens meerdere ministers zijn. Het gaat bij die minister die het aangaat om degeen die de kwestie oorspronkelijk op haar bordje krijgt. Die is overstemd, en moet slikken, dat wil zeggen alsnog tekenen, om de eenheid van het beleid te waarborgen. Dat is niet gebeurd.

Het is daarom treurig, dat de minister van Binnenlandse Zaken, van een partij nog wel die de waarborg van rechtsstatelijkheid als speerpunt heeft, en die formeel ook degene is die te waken heeft over de integriteit van het decoratiestelsel, in strijd met de bestaande regelingen, naast de premier die er al helemaal niets mee te maken heeft, de toekenningsbesluiten heeft ondertekend. Minister Faber had moeten tekenen of ontslag nemen. Dat was wat de minister van Buitenlandse zaken Van Weede van Beerecamp deed in 1905, omdat hij het oneens was met het toekenning van een hoge orde aan de diplomaat Van Heekeren van Kell. Zo hoort het. Maar dat mocht waarschijnlijk niet van Wilders, die zijn prima donna niet kwijt wil raken.

Het is sinds 1995, toen het nieuwe decoratiestelsel zijn intrede deed, niet voorgekomen dat een minister weigerde een voordracht te tekenen ondanks een (gehandhaafd) advies van het Kapittel. Opmerkelijk is in het geval van minister Faber, dat het Kapittel op 28 maart zijn voordrachten aan haar adres heeft ingetrokken, nadat het op 25 maart de premier op de hoogte had gesteld van de voorgenomen weigering door zijn minister. Waarom en op wiens instigatie het Kapittel zijn voordrachten heeft ingetrokken is niet opgehelderd. Ook niet in de Kamerbrief1 van 2 april die de premier en minister Faber over de gang van zaken stuurden. Daarna zijn de balletjes alle kanten op gaan rollen. Het werd Chefsache. Die vond dat er niet een week gewacht kon worden op de volgende ministerraad van 4 april; er moest meteen iets bedacht worden om rust te laten terugkeren, en kolen (de vrijwilligers) en geiten (minister Faber) te sparen. Uiteraard om een kabinetscrisis te omzeilen. Mistig blijft of het Kapittel vervolgens de voordrachten aan de premier en de minister van Binnenlandse zaken heeft toegestuurd. Is dat het geval, en dat kan haast niet anders, dan heeft het kennelijk gedacht dat deze twee de ministers waren ‘die het aangaat’, een flinke uitbreiding van de betekenis van de term. In dat geval is het ook niet nodig andere ministers of de ministerraad erbij te betrekken.

Volgens de evengenoemde Kamerbrief is dat op een halfslachtige manier toch gebeurd: ‘De Minister-President heeft alle vice-premiers, de minister van BZK als stelselverantwoordelijke, en de minister van Asiel en Migratie geïnformeerd, en het bovengenoemde voornemen besproken. Dit kon op volledige steun rekenen binnen het kabinet en was daarmee in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.’ Razzle dazzle. Was er dan toch een soort ministerraad geweest? Waren de staatssecretarissen (immers deel uitmakend van het kabinet) geraadpleegd? En was dat nodig? Nee toch? Kind van de rekening: de wettelijke regeling.

Voor de fijnproevers: het is de ministerraad, en niet de regering (waar de koning nog als lid in zit), die uiteindelijk het besluit hoort te nemen als de minister die het aangaat weigert. Het Kapittel wijst minister Faber aan als degene die de officiële procedure heeft doorkruist, en spreekt van een ‘passende oplossing’. Minister Faber had volgens mij het recht om te weigeren, en heeft niets doorkruist. Ik meen dat vervolgens gehandeld is in strijd met artikel 9 van het Reglement. In de eerste plaats doordat het ministers heeft toegelaten te ondertekenen terwijl zij niet ‘de minister die het aangaat’ zijn. In de tweede plaats door (leden van) de ministerraad of zelfs het kabinet te betrekken in de besluitvorming, terwijl de aangewezen ministers niet tegen de adviezen van het Kapittel in zijn gegaan. In de derde plaats door minister Faber- van de Klashorst niet ertoe te brengen zelf de adviezen te ondertekenen, terwijl zij het wel volledig ermee eens was dat de adviezen op deze onreglementaire manier door de ministerraad gehonoreerd werden. Als zij haar handen niet vuil wilde maken met het ondertekenen van een besluit dat haaks staat op haar beleid, dan had zij moeten aftreden. ’De geest van de procedure van artikel 9 van het Reglement (…) dat uitgaat van agendering in de ministerraad is hiermee recht gedaan’, aldus premier Schoof en minister Faber heet van de naald in de Kamerbrief van 2 april over de gang van zaken. Het mocht wat. Ook in dit kleine onderwerp is de rechtsstaat bij deze ministersploeg niet in veilige handen.

Het optreden van het Kapittel verdient ook geen schoonheidsprijs. Het heeft zich ertoe laten verleiden zijn adviezen aan minister Faber in te trekken, en die vervolgens te richten aan ministers die het niet aangaat. Het heeft daarmee de integriteit van het stelsel aangetast. Het Kapittel vindt het vervelend dat de toekenning aan de vrijwilligers doelbewust politiek is gemaakt, en dat dit niet de bedoeling is, aldus de voorzitster, Ankie Broekers-Knol, een doorgewinterde politica. Naar mijn mening is de oplossing die uiteindelijk is gevonden, en die het Kapittel in de gegeven omstandigheden ‘passend’ achtte, een politieke move geweest, ten koste van het wettelijk stelsel. Het Kapittel is gezwicht voor het vooruitzicht dat de decorandi hun lintje zouden mislopen en dat handelen volgens het Reglement op een kabinetscrisis zou kunnen uitlopen. Het had de premier erop kunnen wijzen, dat een besluit in de ministerraad op 4 april de aangewezen weg was. Nu kwam het neer op onreglementair paniekvoetbal. De integriteit van het decoratiestelsel is ook bij het Kapittel niet in veilige handen.

 

Afbeelding: 2 april 2025, Marjolein Faber, Dick Schoof en Geert Wilders tijdens een debat in de Tweede Kamer over haar besluit om niet te tekenen voor lintjes voor vrijwilligers die werken met vluchtelingen © Jeroen Jumelet / ANP

 

Voetnoot

1 Brief van de minister-president, minister van algemene zaken en van de minister van asiel en migratie, Kamerstukken II 2024-2025, 36 600 XX, nr. 56 dd. 2 april 2025.

Over de auteur(s)
Ulli Jessurun d’Oliveira
Emeritus hoogleraar migratierecht (UvA) en oud-redacteur NJB