De legitimiteit van ­voorlopige hechtenis in het licht van artikel 5 EVRM

Lees hier de scriptie De legitimiteit van de Nederlandse voorlopige hechtenis in het licht van artikel 5 EVRM van Maartje Damen (masterscriptie Strafrecht Radboud Universiteit Nijmegen, beoordeling: 8,5, begeleider: Sjarai Lestrade)


In februari van dit jaar leidt de Nederlandse toepassing van voorlopige hechtenis tot een driedubbele veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens het schenden van het recht op vrijheid en veiligheid van artikel 5 EVRM. De ondubbelzinnige boodschap uit Straatsburg komt in Nederland niet als een verrassing. Teneinde verklaringen te vinden voor het schijnbare onvermogen van Nederland om de voorlopige hechtenis in overeenstemming te brengen met mensenrechtelijke normen, wordt in deze scriptie van Maartje Damen onderzocht in hoeverre de huidige voorlopige hechtenis dan wel de beoogde regeling van voorlopige hechtenis in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verenigbaar is met artikel 5 EVRM. Het huidige Nederlandse wettelijke kader blijkt te voldoen aan de verdragsrechtelijke eisen.

Het is veeleer de praktisch instrumentalistische en automatische toepassing van voorlopige hechtenis die debet is aan de Straatsburgse veroordeling.

In het beoogde gemoderniseerde kader worden alternatieven voor voorlopige hechtenis nadrukkelijker op de voorgrond geplaatst en belangrijke rechtsbeginselen die oproepen tot een terughoudende toepassing van voorlopige hechtenis onderstreept. Toch wijzigt het beoogde wettelijke kader nauwelijks ten opzichte van het huidige kader. De dringende verandering in de toepassing van voorlopige hechtenis wordt daarmee overgelaten aan de rechtspraktijk. Omdat de Nederlandse voorlopige hechtenispraktijk behoorlijk blijkt te zijn vastgeroest, zal fors moeten worden ingestoken op flankerend beleid om noodzakelijke culturele en organisatorische veranderingen te forceren.

 

Bron afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)