De Hoge Raad en box 3

De belastingkamer van de Hoge Raad heeft de vraag of ook een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden verleend aan belastingplichtigen die niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen aanslagen box 3 en van wie de aanslag onherroepelijk vaststond op het moment van het zogenoemde Kerst-arrest ontkennend beantwoord. Daarop is wel wat af te dingen.

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt wel eens beticht van een gouvernementele opstelling. Niet zo lang geleden nog door ­Brenninkmeijer, in het kader van de toeslagenaffaire (NJB 2021/2, afl. 1). Oud-president van de Hoge Raad ­Corstens laat in dit verband geen gelegenheid onbenut om te wijzen op de rechtspraak van de Raad van State als ‘weeffout’ in het stelsel van rechtsbescherming.

Maar hoe zit het eigenlijk met de Hoge Raad? Dat ons hoogste rechtscollege in dit opzicht wellicht niet geheel zonder zonden is blijkt uit een arrest van 20 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:720, hierna het mei-arrest). In dit arrest heeft de belastingkamer van de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of ook een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden verleend aan belastingplichtigen, die destijds niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen aanslagen box 3 en van wie de aanslag onherroepelijk vaststond op het moment van het Kerst-arrest (ECLI:NL:HR:2021:1963).

De Hoge Raad heeft deze vraag kort en bondig ontkennend beantwoord met een beroep op artikel 45aa aanhef en b van de Uitvoeringsregeling IB 2001, waarin is bepaald dat geen ambtshalve vermindering wordt verleend van belastingaanslagen, indien de onjuistheid daarvan voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Volgens de Hoge Raad vloeit de onjuistheid van de opgelegde aanslagen box 3 over de jaren 2017-2020 voort uit het Kerst-arrest van 2021 en ontneemt de mogelijkheid tot ambtshalve vermindering aan die aanslagen niet het definitieve karakter.

Volgens de Staatssecretaris van Financiën (brief van 20 september 2022, Kamerstukken II 2022/23, 32140, 137) volgt uit het mei-arrest dat de zogenoemde niet-bezwaarmakers juridisch gezien geen recht hebben op het rechtsherstel zoals door de Hoge Raad in het Kerst-arrest bevolen. ‘Belastingplichtigen kunnen dus nog steeds een verzoek indienen tot ambtshalve vermindering. Deze verzoeken zullen echter worden afgewezen, conform het arrest van de Hoge Raad’, aldus de staats­secretaris.

Opmerkelijk is dat het oordeel van de Hoge Raad in het mei-arrest haaks staat op een aanvullende conclusie van A-G Niessen in deze zaak (ECLI:NL:PHR:2022:293). De A-G legt in deze conclusie gemotiveerd en mijns inziens overtuigend uit dat al uit eerdere rechtspraak volgt dat de aanslagen box 3 in strijd waren met fundamentele rechten en wijst onder meer op een arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1129). ‘De kern van deze rechtspraak is niet gewijzigd; het Kerstarrest verbindt aan de strijdigheid met de fundamentele rechten wel een ruimer rechtsherstel’, aldus de A-G in zijn conclusie.

Ook de onherroepelijkheid van aanslagen over de jaren 2017-2020 staat volgens de A-G niet vast. Artikel 9.6 Wet IB 2001 geeft belastingplichtigen na ommekomst van de bezwaartermijn alsnog de mogelijkheid om een verzoek te doen tot vermindering van een belastingaanslag. De inspecteur beslist daarover bij een voor bezwaar vatbare beslissing, waarna zo nodig de volledige rechtsgang kan worden benut. Zolang de weg van artikel 9.6 open staat is er geen sprake van een onherroepelijk geworden aanslag. Dat is pas het geval als alle rechtsmiddelen zijn uitgeput.

Aldus beschouwd, is de uitzonderingsgrond van artikel 45aa aanhef en b van de Uitvoeringsregeling hier niet aan de orde en kan deze bepaling dan ook geen belemmering vormen voor het verlenen van ambtshalve vermindering van onjuiste box 3-aanslagen. De stelligheid waarmee aan deze bepaling in het mei-arrest toepassing wordt gegeven vraagt bij zo afwijkende standpunten op dit niveau, om een nadere uitleg.

Onlangs heeft de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer (4 november jl.) bekend gemaakt dat het kabinet heeft voorgesteld om voor niet-bezwaarmakers een ‘massaal bezwaar plus’-procedure in te richten en tevens toegezegd dat alle niet-bezwaarmakers met box 3-inkomen over de jaren 2017-2020 aanspraak kunnen maken op een nadere uitspraak van de Hoge Raad.

Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Voor niet-bezwaar­makers en voor de Hoge Raad.

 

Afbeelding: Pixabay

Over de auteur(s)