“Een ezel, met reliquiën belaân,
Meende te worden aangebeden.
Hij ging daarom met trotsche schreden,
En nam voor zich lofzang en wierook aan.
Een die de dwaze dwaling ziet,
Spreekt: “Grauwtje, wees zoo ijdel niet,
jou dient geducht de les gelezen.
Aan jou niet, aan je vromen last,
Wordt al die hooge eer bewezen,
Die enkel aan het heil’ge past.”
Van een onwetend magistraat
Eerbiedigt men slechts ‘t ambtsgewaad.”1
D’un magistrat ignorant/C’est la Robe qu’on salue. Die laatste zinspreuk voegde Jean de La Fontaine toe aan zijn bewerking van de fabel van Aesopus, waarmee de oorspronkelijk religieuze moraal van de fabel expliciet op de seculiere magistraat werd toegespitst.
In deze context biedt zij de rode draad voor een bespiegeling op de rechtssymbolen die het recht en de rechtszaal rijk zijn. Want in de moraal van deze fabel schuilt een diepere waarheid: de magistratuur ontleent haar legitimiteit niet enkel aan kwaliteit of transparantie, zaken die in gesprekken over het vertrouwen in de rechterlijke macht vaak de aandacht hebben. De uitoefening van judiciair gezag, zo kan men met De La Fontaine stellen, wordt ook als gerechtvaardigd ervaren omdat zij wordt uitgeoefend in een rituele context die een sterk beroep doet op symboliek. Rechtspraak die plaatsvindt in een kantoortuin door een rechter in jeans, om het kort te zeggen, zal zichzelf veel spoediger met een vertrouwenscrisis geconfronteerd zien.
Deze bespiegeling op de rechtssymboliek neemt de vorm van een serie aan, waarbij in iedere bijdrage een afzonderlijk rechtssymbool besproken wordt. De serie als geheel moet begrepen worden tegen de achtergrond van toenemende zorgen over het vertrouwen in de rechtspraak, zorgen die onlangs nog uitvoerig zijn besproken in Rechtstreeks, het tijdschrift van de Raad voor de rechtspraak.2 Samen vormen de bijdragen een pleidooi om de rechtssymbolen niet op te vatten als lege vormen en overblijfselen van archaïsche procedures, maar als constitutief voor het vertrouwen in de rechtspraak. De hardnekkigheid van de rechtssymboliek, zo stel ik, is óók een uitdrukking van de noodzaak van deze symbolen: terwijl de professoren allang niet meer in toga lesgeven en de Katholieke Kerk tijdens het Tweede Vaticaans Concilie onder het mom van modernisering (aggiornamento) de soutane niet langer verplicht stelden, blijft de rechterlijke toga – met goede gronden – een onverminderd centrale rol spelen in de symbolische ruimte van de rechtszaal. Door die goede gronden uit te doeken te doen, voor zowel de toga als voor andere rechtssymbolen, probeert deze serie bijdragen een lans te breken voor de soms vergeten rol van de juridische symboliek bij het creëren van vertrouwen in de rechtspraak.
De kunstgrepen van de weegschaal
In de eerste bijdrage van deze serie besprak ik de rechterlijke toga; die bijdrage is hier te lezen. In deze tweede bijdrage kijk ik naar het oudste symbool van rechtspraak en rechtvaardigheid: de weegschaal.
Hoe oud dit symbool precies is, kunt u misschien het beste met eigen ogen aanschouwen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, waar het Egyptische dodenboek van de koopman Qenna (ca. 1325-1275 v. Chr.) een van de topstukken is. Ergens op dit bijna 18 meter lange manuscript is de hal van de Dubbele Waarheid afgebeeld, waar volgens Egyptische voorstellingen het dodengericht plaatsvindt. In het midden van die hal staat een balans. In de ene schaal ligt het hart van de overledene. In de andere schaal het zinnebeeld van de rechtvaardigheid, een struisveer. Het doel van deze weging is het zekerstellen van een balans: het hart van de overledene en de struisveer van Ma’at, de Egyptische godin van de rechtvaardigheid, dienen van gelijk gewicht te zijn. Het hart, zo had u al begrepen, moet vrij zijn van enige zonde. Hangen de schalen evenwel uit het lood, dan moet het evenwicht subiet hersteld worden. Op aarde zal dat misschien gaan met een simpele betaling, een vrijheidsontneming of een andere straf. In het Egyptische hiernamaals staat Ammit de Dodenverslinder klaar om de te zwaar verklaarde overledene een tweede, definitieve dood te doen sterven.3
Evenwicht zal er zijn. Drie millennia later is er aan dit gebod weinig veranderd, ook al wordt dit voorschrift doorgaans niet zozeer voor het evenwicht tussen misdaad en straf ingezet als wel voor het afwegen van de voor de rechter uiteengezette argumenten, van het bewijs en van de tegenstrijdige belangen die partijen tegenover elkaar plaatsen. In Nederland keerde de weegschaal in 2016 terug in het logo van de Rechtspraak, na dertien jaar afwezigheid (zie figuur 1).
Het uitrollen van dit nieuwe logo kostte een slordige drie à vier ton, maar daarvoor kreeg Nederland en de Rechtspraak wel (in de woorden van diezelfde Rechtspraak) een herkenbaar beeldmerk terug.4 En de weegschaal is herkenbaar, want oud en via de Joods-Christelijke en Grieks-Romeinse maar ook via de Perzische en Islamitische cultuur, een blijvend onderdeel van onze beeldtaal.5 Maar de weegschaal is met name herkenbaar omdat zij zo voor zich spreekt en het rechterlijk werk op zo’n natuurlijke en treffende wijze representeert. In werkelijkheid geven de anciënniteit en continuïteit van dit rechtssymbool vooral uitdrukking aan een indrukwekkende interculturele en historische gelijkstemmigheid over wat rechtvaardigheid precies behelst. Juist vanwege deze consensus is de weegschaal ook wel tot ‘het minst omstreden en het meest vanzelfsprekende symbool’ van recht en rechtvaardigheid verklaard.6
Maar een dergelijke opvatting kan eigenlijk niet gerechtvaardigd worden. Op de vanzelfsprekendheid en het onomstreden karakter van de weegschaal als juridisch zinnebeeld valt namelijk het een en ander af te dingen. Analoog aan het argument dat ik in de eerste bijdrage formuleerde – waar ik stelde dat de rechterlijke toga verhulde dat de rechter die rechtspreekt in werkelijkheid een persoon is zoals jij en ik – wekt ook hier de symboliek van de weegschaal in het bijzonder vertrouwen op omdat zij de natuur van het rechtspreken verbloemt en haar intrinsiek arbitraire karakter wegsteekt.
Allereerst moet hier gewezen worden op de ontmenselijking van het rechterlijk werk dat middels een associatie met de weegschaal wordt gesuggereerd. Als technologisch instrument is de weegschaal gevrijwaard van menselijke grillen; haar kalibratie hangt niet af van vooringenomenheden of oordelen, maar is het resultaat van een eenvoudige, mechanische operatie. Bij gelijke gewichten produceert de weegschaal een evenwicht; bij ongelijke gewichten slaat zij naar de ene of naar de andere kant door. Deze gesuggereerde werktuiglijke objectiviteit maskeert natuurlijk het menselijke, subjectieve karakter van ieder rechterlijk oordeel en doet zo voorkomen alsof recht en rechtspreken weinig anders inhoudt dan het automatische werk van een machine. Het enige dat de mens hoeft te doen, is de schalen vullen. De rest, het recht – dat volgt vanzelf.
Mario Biagioli, in een prachtig artikel over de iconografie van de rechtspraak, stelt zelfs dat in enkele rechtvaardigheidsvoorstellingen de rechter niet zozeer aan de leiband van een machine loopt, maar dat het lichaam van de rechter zelf als machine wordt opgevat.7 Zoals iedere machine kan ook dit rechterlijk lichaam naar believen aangepast worden om zo ongewenste uitkomsten onmogelijk te maken. Sprekend voorbeeld is hier het blinddoeken en, nog straffer, het verblinden van rechters om neutraliteit zeker te stellen; het vastbinden, maar vooral ook het afhakken van de rechterlijke handen om omkoping voor te zijn, moet evenzeer in dit rijtje geplaatst worden. In deze voorstelling van het rechterlijk ambt wordt de subjectiviteit van de rechter niet gedisciplineerd door haar ondergeschikt te maken aan een technologisch apparaat wiens functioneren hij of zij ondersteunt, zoals met de weegschaal wordt gedaan. Deze voorstelling gaat nog verder: hier moet het rechterlijk lichaam zelf de eenvoudige machine, de weegschaal, in vorm en functie imiteren.
Meer dan een symbolisch en breed gedeelde uitdrukking van wat rechtvaardigheid is, lijkt de weegschaal daarmee uitdrukking te geven aan een vorm van collectief zelfbedrog. Een mechanische weging van misdaad en straf, van voor en tegen, is héél misschien hoe rechtvaardigheid eruit zou moeten zien (en ook daarbij kan, of beter gezegd moet, men enige vraagtekens plaatsen). Maar duidelijk lijkt mij in de eerste plaats dat de weegschaal ons helpt te doen alsof: alsof rechtvaardigheid het resultaat is van een automatische, objectieve procedure; alsof rechtspreken bestaat uit een eenvoudige weging van factoren; en bovenal alsof de rechter een machine is die, omdat hij of zij een machine is, gevrijwaard is van ieder subjectief oordeel.8
De gelijkstelling van de rechter met de weegschaal wekt, zo moet men waarschijnlijk stellen, vertrouwen op via deze symbolische belofte van objectiviteit. Maar er is nog een tweede belofte die met behulp van de weegschaal wordt gedaan, en ook deze belofte lijkt mij van groot belang voor het vertrouwen in de rechtspraak.
Deze tweede belofte ziet op de kerneigenschap van de weegschaal zelf: het vermogen om alle zaken tegen elkaar af te kunnen wegen, hoe verschillend die zaken ook mogen zijn. Een misdaad in de ene schaal, een straf in de andere; een procedureel argument hier, een materieel argument daar. De kracht van de weegschaal is deze vaardigheid kwalitatief onvergelijkbare objecten altijd kwantitatief vergelijkbaar te kunnen maken. Een van de mooiste voorbeelden van deze toch wel bijzondere eigenschap van de weegschaal komt uit Victor Hugo’s meesterwerk Les Misérables. Wanneer de hoofdpersoon Jean Valjean reflecteert op zijn negentien jaar strafkolonie voor de diefstal van een stukje brood vraagt hij zich af
of de wet niet een groter kwaad had begaan met de opgelegde straf dan de dader met zijn overtreding. Of een van de schalen niet overbeladen was, namelijk die van de boetedoening. Of de buitensporig zware straf de overtreding niet ongedaan had gemaakt en niet tot gevolg had gehad dat de situatie nu was omgekeerd, en de overtreding van de dader door de overtreding van de repressie was vervangen, zodat de schuldige tot slachtoffer was verworden en de schuldenaar tot schuldeiser, en zo de wet definitief aan de zijde was gesteld van degene die haar had overtreden.9
Waar de balans regeert, zo begreep Hugo goed genoeg om het literair uit te kunnen baten, kan een stukje brood in één en dezelfde weegschaal gelegd worden als negentien jaar strafkolonie. Waar de balans regeert kan alles en iedereen, alle argumenten en elk bewijs, tegen elkaar afgewogen worden. Wanneer alles een relatief gewicht heeft, kunnen appels met peren vergeleken worden en blijft geen enkel conflict zonder rechtvaardige oplossing.
Het behoeft weinig uitleg dat dit juridisch gebruik van de weegschaal volkomen fictief is. Wat is immers het juridisch gewicht van een stukje brood? En wat is het juridisch gewicht van negentien jaar strafkolonie? Wat is het gewicht van het ene argument en wat is het gewicht van het andere argument? Als de wet diefstal gelijkstelt met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, dan is dat niet omdat ze dezelfde hoeveelheid ‘gerechtelijk gewicht’ delen. Het is omdat ze als gelijkwaardig zijn geconstrueerd door middel van een rechterlijke redenering. Het is juist het discursieve, redenerende karakter van rechtspraak dat rechtspraak tot een menselijke, en daarmee ook aanvechtbare, praktijk maakt. En natuurlijk ligt juist op dat punt wantrouwen op de loer.
Toch lijkt dit evident misleidende gebruik van de weegschaal niet veel uit te maken – of preciezer gezegd: de kracht van de weegschaal als rechtssymbool schuilt in deze fictie. De stille belofte van de weegschaal om onvergelijkbare objecten vergelijkbaar te maken, lost het probleem van rechtvaardigheid op, precies omdat de weegschaal de afwezigheid van een gemeenschappelijke noemer weet te verdoezelen. Hier, in deze bedrieglijke belofte van orde, schuilt de diepe aantrekkingskracht van de metafoor. Gewichten, maten en getallen, zei Plutarchus ooit, worden overal gebruikt, zodat ‘het willekeurige en het lukrake geen plaats zullen vinden’ (Plut. De Fortuna, Moralia 99b). De weegschaal, zou je met Plutarchus kunnen zeggen, stelt ons in staat een rechtvaardige en geordende wereld voor te stellen, of misschien zelfs om ons te laten geloven in het bestaan ervan. En in die belofte, zou ik willen stellen, schuilt het belang van Vrouwe Justitia’s weegschaal voor het vertrouwen in de rechtspraak.
Afbeelding: Pixabay
Voetnoten
1 M. G. L. van Loghem, De fabels van La Fontaine, Amsterdam: Mulder & Co 1932, p. 106.
2 Rechtstreeks 2023/1 (‘Vertrouwen in de Rechtspraak’), overigens zonder aandacht voor rechtssymboliek of -ritueel.
3 Zie hiervoor nog altijd Jan Assmann, Ma’at: Gerechtigkeit und Unsterblichkeit im alten Ägypten. München: C.H. Beck, 1990.
4 Zie: https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/Vrouwe-Justitia-keert-terug-in-logo-Rechtspraak.aspx
5 Zie, voor een korte bespreking van deze traditie, bijvoorbeeld David Daube, ‘The Scales of Justice’, The Juridical Review 1951/63, p. 109–29.
6 D.J. Elzinga, Oculi iustitiae: pleidooien voor een contextuele rechtsbenadering. Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1997, p. 14.
7 Mario Biagioli, ‘Justice Out of Balance’, Critical Inquiry 2019/45.2, p. 280–306.
8 Zie, voor een uiteenzetting over een dergelijke mechanische objectiviteit, Lorraine Daston, Peter Galison, Objectivity. Cambridge, Mass: MIT Press, 2007, p. 115-190.
9 Victor Hugo, Les Misérables. Paris: Émile Testard, 1890, p. 165.