Zou het met de intrinsieke sterfelijkheid van de mens samenhangen dat vraagtekens kunnen rijzen omtrent de rechtsgeldigheid van een eeuwigdurende afspraak? Of vloeit zo’n twijfel voort uit de wetenschap dat alles nu eenmaal steeds verandert en dat daarom een eeuwige, statische, contractuele verbinding wringt met de vrijheid en flexibiliteit die vereist is voor een effectieve panta rhei?
Wat daarvan zij, er zijn rechtsstelsels die geen principieel probleem hebben met een verbintenis voor altijd en die oplossingen hebben voor de kwesties die zich dan kunnen voordoen, zoals er ook rechtsstelsels zijn die een eeuwigdurende verbintenis categoraal verbieden. Frankrijk is een voorbeeld van zo’n laatste rechtssysteem. Artikel 1210 van de Code Civil bepaalt in de officiële Engelse vertaling van onder meer John Cartwright:1 ‘Perpetual undertakings are prohibited. Either contracting party may put an end to such an undertaking under the conditions provided for contracts of indefinite duration.’2 Aan de andere kant noemen de Supreme Courts van diverse staten in de Verenigde Staten een perpetual agreement weliswaar ‘disfavorable’, maar zij respecteren een expliciete keuze voor de eeuwige duur. Is die er niet, dan hanteren zij de volgende analyse: (1) zoeken naar een (andere) contractsbepaling over de duur, (2) ontbreekt die, dan zoeken naar bewijs omtrent de partijbedoelingen om een zogeheten implied term te kunnen hanteren, of (3), als ook dat niet kan, bepalen dat het contract een redelijke duur heeft, met een opzeggingsmogelijkheid voor wanneer die redelijke duur is verstreken.3 Wat vindt men in Nederland?4
We moeten daarvoor terug naar 15 maart 1741, toen met betrekking tot een perceel van ruim 71 are in IJsselmonde een recht van erfpacht werd gevestigd dat ‘altoos durend’ en ‘onaflosbaar’ was, tegen betaling van een vaste canon van fl. 200 per jaar (toen een aanzienlijke som gelds). Ruim tweeëneenhalve eeuw later ligt het perceel op een aantrekkelijke locatie, namelijk vlak bij snelwegen en Brienenoordbrug, en vinden de erfopvolgers van de erfverpachter dat het tijd wordt om de canon vast te stellen op een hedendaags marktconform of redelijk bedrag, althans dat zij de erfpacht op grond van de redelijkheid en billijkheid moeten kunnen opzeggen. Zij voeren daartoe in rechte aan dat in 1741 niet is voorzien in de omstandigheden van nu en dat in de beleving van toen een eeuwigheid gelijk stond aan de levensduur van één generatie.
De rechtbank verwerpt de vorderingen van eisers en het hof bekrachtigt die verwerping, waarbij het overweegt: ‘Altoos durend is, zo is het hof met eisers eens, inderdaad “voor altijd”, maar het hof vermag niet in te zien dat “altijd” zou zijn gelijk te stellen met “voor zo lang als ik leef” (…). De overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor altijd, en bevat daarnaast de bepaling dat de erfpacht onaflosbaar is, dat wil zeggen dat zij niet kan worden beëindigd.’ In cassatie wordt onder meer geklaagd dat dit oordeel niet in stand kan blijven omdat ‘eeuwig een begrip is, dat in wezen niet menselijk is, omdat eeuwig een begrip is wat dermate abstract is, dat dat door geen mens kan worden ingevuld’. Zo principieel, ja zelfs: existentieel ingestoken zie je het niet vaak bij een cassatiemiddel. Je zou dan hopen, en misschien zelfs verwachten, dat de Hoge Raad er eens lekker voor gaat zitten, want het gaat ergens over. Maar helaas, na een bondige conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense tot verwerping, sneuvelt het cassatieberoep bij de Hoge Raad op grond van artikel 81 RO.5 Misschien is het daarom dat deze interessante procedure de meeste handboeken niet heeft gehaald, maar toch de moeite verdient van het in herinnering roepen, want de principiële beslissing van het hof is in stand gebleven.6
Gelukkig is er nog een andere zaak die ons kan vertellen hoe de Hoge Raad denkt over eeuwigdurende contracten. Het betreft de kwestie waarin de Gemeente Amsterdam zich door opzegging wilde onttrekken aan de afspraken met de Provincie en Gooise Gemeenten om het Goois Natuurreservaat voor altijd te blijven onderhouden.7 In die zaak stak de Hoge Raad een stokje voor de opzegplannen van de Gemeente Amsterdam door onder meer te bepalen dat een overeenkomst van onbepaalde duur naar de bedoeling van partijen onopzegbaar kan zijn, zij het dat daartegen de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid of de onvoorziene omstandighedenregeling kan worden ingebracht. Een gesloten deur dus voor de Gemeente Amsterdam, maar de poort open voor de erkenning naar Nederlands recht van de eeuwigdurende overeenkomst, met artikel 6:248 lid 2 en 6:258 BW als veiligheidsslot erop. Waarmee we in de buurt komen van de Amerikaanse benadering, maar wegblijven van de Franse. Soit, daarmee kan dit sterfelijke en niet altijd even veranderlijke mens goed leven.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/751, afl. 11
Afbeelding: Pixabay
Noten
1 The law of contract, the general regime of obligations and proof of obligations, the new provisions of the Code civil created by Ordonnance 2016-131 of 10 February 2016, translated into English by John Cartwright, Bénédicte Fauvarque-Cosson and Simon Whittaker.
2 Art. 1210 staat in Section 3 The Duration of Contracts, en in die sectie zijn nog meer interessante, nieuwe bepalingen te vinden, zoals de default rule dat contracten voor bepaalde tijd die worden verlengd, leiden tot een nieuw contract met dezelfde inhoud, maar met een onbepaalde duur (art. 1214). Hetzelfde geldt indien partijen na het einde gewoon doorgaan met het nakomen van hun verbintenissen (art. 1215). Wij zouden er mijns inziens goed aan doen om in Nederland eenzelfde benadering in de wet op te nemen. Zie voor wat gedachten: Coen E. Drion, 'De afgelopen duurovereenkomst', ORP 2021/8, p. 32-33.
3 Zie bijvoorbeeld de California Supreme Court in Consolidated Theatres, Inc./Theatrical Stage Employees Union, Local 16, 69 Cal. 2d 713, 727 (1968).
4 Zo vroeg een Franse collega mij dezer dagen.
5 HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9323 (Bichon van IJsselmonde), beslist in vijfformatie.
6 Wat mij betreft kan getwist worden over de juistheid van het oordeel dat een verbintenis voor altijd er een van bepaalde duur is, maar dat werd in cassatie niet bestreden.
7 HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660 (Goois Natuurreservaat).