Wie mogen inhoud en uitvoering geven aan het ‘Omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst’? Natuurlijk staat Nederland even stil bij namen en rugnummers van nieuwe bewindspersonen en stellen we de vraag of een diploma althans kennis en ervaring op het toegewezen domein voorwaarde voor benoeming is of slechts een aardige bijkomstigheid. En uiteraard valt ook wat te zeuren over de formulering van de missie: een leefbare toekomst vraagt bijvoorbeeld niet zozeer om ‘vooruitkijken’ maar vooral om actie. Maar een kniesoor die op dit soort dingen let. Liever vraag ik aandacht voor twee andere spelers met een hoofdrol, zowel vanuit een oogpunt van een leefbare toekomst als vanuit het perspectief van nieuw privaatrecht: de boer en de consument.
Ze worden meerdere keren in het coalitieakkoord genoemd, zij het de boer vaker dan de consument, en eenmaal in één adem. Op p. 12 wordt ingezet op versterking van de positie van de boer ‘in de keten’ en wordt van supermarkten transparantie verwacht over ‘de wijze waarop hun gehele assortiment aantoonbaar duurzaam en diervriendelijk wordt, inclusief duurzaam inkoopgedrag en een eerlijke prijs voor boeren’. De consument blijft echter nog buiten schot (‘We onderzoeken op welke wijze een bijdrage van de consument aan de verduurzaming van de landbouw vormgegeven zou kunnen worden’). Beide zaken, inzetten op bescherming voor de boer en lankmoedigheid waar het om de consument gaat, vallen op, zowel vanuit een oogpunt van beleid als vanuit een oogpunt van privaatrecht. Om met het laatste te beginnen: het ‘oude’ privaatrecht is te vangen in een eenvoudig schema. B2c-relaties staan in het teken van dwingendrechtelijke bescherming van de consument, terwijl in b2b-verhoudingen de contractvrijheid juist hoogtij viert. Al langer zijn echter scheurtjes in het bastion zichtbaar: zo wordt steeds vaker bescherming van kleine ondernemers bepleit en soms ook, neem de per 1 januari 2021 ingevoerde bescherming van de franchisenemer in titel 7.16 BW, daadwerkelijk gerealiseerd. Vanuit dit perspectief is interessant dat de boer het, ook in het nieuwe beleid, niet alleen maar voor de kiezen krijgt, denk aan het stikstofprobleem, maar vanuit duurzaamheidsperspectief wordt verleid tot kringlooplandbouw en in de keten bescherming verdient tegen ‘supermarktmacht’. Over bescherming heeft de consument juist niet te klagen, maar bij die bescherming, die onder meer gestalte krijgt in vergaande herroepingsrechten zoals bij koop online, zijn vanuit duurzaamheidsperspectief juist vraagtekens te plaatsen: moet het niet een onsje minder zijn? Zou de consument niet moeten worden verleid en mogelijk zelfs gedwongen tot verstandige keuzes (minder gemakkelijk bestellen en terugsturen met alle nadelen van dien (verpakkingsmateriaal, vervoersbewegingen, verkeersonveiligheid))? Zijn bescherming moet daarom juist tegen het licht worden gehouden (Pavillon in Privaatrechtelijke bescherming herijkt, preadvies VBR 2021, p. 11 e.v.; V. Mak, De prosument en de digitale economie, oratie Leiden 2021, p. 16-17).
De dwingendrechtelijke bescherming van boeren in hun verhouding tot supermarkten heeft al enige vorm gekregen, zij het niet in het BW. Per 1 november 2021 is de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen in werking getreden, ter implementatie van EU Richtlijn 2019/633. De regeling beoogt toeleveranciers van supermarkten te beschermen tegen bepaalde contractbedingen en handelspraktijken. Op de ‘zwarte lijst’ staan bijvoorbeeld late betaling van de leverancier van bederfelijke voedingsproducten, ontijdige annulering van een bestelling voor zulke producten en het laten meebetalen van de leverancier aan verspilling. Wat op de ‘grijze lijst’ staat, mag wel mits het ‘ondubbelzinnig overeengekomen’ is: daarbij gaat het onder meer om retourneren van onverkochte voedingsproducten en het bedingen van een vergoeding voor opname in het assortiment en uitstalling. De bescherming tegen supermarktmacht zal uiteindelijk worden gerealiseerd via art. 6:162 BW, bijvoorbeeld in een door leveranciers geëntameerde collectieve actie. Verder is nadrukkelijk een rol weggelegd voor bestuursrechtelijke handhaving door de Autoriteit Consument & Markt. Deze ondernemersbescherming is niet in BW en contractenrecht ondergebracht, maar in een bijzondere wet die exemplarisch zou zijn voor het ‘marktpraktijkenrecht’, een term gemunt door Van Boom ter aanduiding van een nieuw vakgebied te situeren tussen het contractenrecht en het mededingingsrecht (Privaatrechtelijke bescherming herijkt, preadvies VBR 2021, p. 115 e.v.).
Met het doorlichten van de bescherming van de consument vanuit duurzaamheidsperspectief is echter nog geen begin gemaakt, althans niet in ‘Den Haag’ en eigenlijk evenmin in ‘Brussel’ (Frankrijk kent, met EU-(gedoog)steun, wel een wet tegen verspilling). Zo eenvoudig is het overigens ook niet, leert genoemd preadvies van Pavillon. In een duurzaam consumentencontractenrecht moet gemorreld worden aan de rechten van de consument, bijvoorbeeld door het recht op ontbinding en vervanging achter te stellen bij het recht op herstel. Ook het herroepingsrecht dat het als heilig huisje van het consumentencontractenrecht mogelijk maakt ‘de winkel’ bij je thuis te laten komen met alle voordelen van dien (kijken, kijken maar niet kopen), verdient heroverweging. Tegelijkertijd moet worden gewaakt voor het ontstaan van een strenger en duurzamer consumentenrecht dat kan worden afgekocht door diegenen die zich dat kunnen veroorloven. Bovendien ligt het niet voor de hand enkel het vizier te richten op de consumenten in het contractenrecht. Zou in deze tijd van ‘instant bevrediging’ – ‘Acuut zin in zak chips? Geef ons 7 minuten!’ – niet ook de aanbodzijde moeten worden aangepakt? Draaien aan de knoppen van de contractenrechtelijke remedies, door extra voorwaarden te stellen aan inruil en dergelijke, is één, maar inzetten op publiekrecht om ook het aanbod te reguleren lijkt vanuit duurzaamheidsperspectief een noodzakelijke aanvulling.
‘Omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst’ geeft zo alsnog zicht op twee helden, de boer en de consument, in een nieuw privaatrecht dat niet noodzakelijk in het BW is terug te vinden, dat enkel gericht en doordacht bescherming geeft en dat nadrukkelijk de samenwerking met het publiekrecht zoekt.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2022/91, afl. 2.
Afbeelding: Abundance, Cyril Caton, CC BY 2.0 (aangepast)