Catalaanse rebellen terecht veroordeeld in strijd om onafhankelijkheid?
Barcelona stond in vuur en vlam naar aanleiding van de uitspraak van het Tribunal Supremo (Hoogste Gerechtshof) dat op 14 oktober 2019 twaalf verdachten heeft veroordeeld in het zogeheten Catalaanse proces. Daarbij zijn gevangenisstraffen opgelegd van negen tot dertien jaar. 

De meeste verdachten bevinden zich al twee jaar in preventieve hechtenis. In de berichtgeving over dit proces wordt de Catalaanse zaak vaak meer belicht vanuit de voorstanders van onafhankelijkheid dan vanuit de tegenstanders. Het zou een politiek proces zijn waarin de underdog het veld moet ruimen voor de ‘macht’ vanuit Madrid. Maar is dat wel zo en komt deze uitspraak na een langdurig proces met meer dan 50 openbare zittingsdagen eigenlijk als een verrassing?

In de 493 pagina’s tellende uitspraak zetten de zeven rechters van de strafkamer van het Hoogste Gerechtshof uitvoerig uiteen welke feiten zich hebben voorgedaan en waarom de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan sedición (‘aansporen om wetten en rechterlijke uitspraken te negeren’) in samenhang met malversación de fondos publicos (‘oneigenlijk gebruik van publieke gelden’) en desobediencia (‘burgerlijke ongehoorzaamheid’). Tevens wordt uitgelegd waarom alle verdachten worden vrijgesproken van rebelión (‘opstand/rebellie’).

Uit de opsomming van het bewijs kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het enige doel van de verdachten is geweest om koste wat het kost de provincie Catalonië af te laten scheiden van Spanje. Daarvoor zijn speciale wetten aangenomen, zijn overheidsgelden ter beschikking gesteld en is alles in het werk gesteld om een referendum te promoten, te organiseren en daadwerkelijk te kunnen laten plaatsvinden. Buitenlandse lobby- en mediabedrijven en zogenaamde buitenlandse waarnemers zijn daarbij door de Generalitat de Cataluña (de gedeputeerde staten van Catalonië) tegen betaling gecontracteerd. Zo is in de uitspraak bij het hoofdstuk over het oneigenlijk gebruik van overheidsgelden onder meer te lezen dat wijlen oud-premier Kok een contract had gesloten met het provinciebestuur en via zijn management BV € 54.030 heeft gefactureerd. Tevens heeft hij voorafgaande aan het referendum op 1 oktober 2017 tweemaal Barcelona bezocht. Een paar dagen voor het referendum heeft hij zich echter teruggetrokken en het honorarium voor zijn adviezen terugbetaald. Volgens de aanklacht was de reden daarvoor dat hij het Catalaanse project als illegaal beschouwde. Veel hebben zijn adviezen dus niet geholpen.

De speciale wetten die de verdachten hadden ontworpen en die tijdens een nachtelijk debat met een krappe meerderheid door het Catalaanse parlement op 6 september 2017 zijn aangenomen, hielden onder meer in dat er een referendum zou worden georganiseerd waarbij de vraag zou worden gesteld of de Catalanen zich wilden afscheiden van Spanje. Als die vraag door de meerderheid positief zou worden beantwoord, zou de republiek Cataluña worden uitgeroepen.

De dag nadat deze wetten waren aangenomen heeft het Tribunal Constitutional (Grondwettelijk Hof) deze wetten opgeschort omdat ze in strijd zijn met de Spaanse Grondwet. Daarover zijn de verdachten persoonlijk per brief door het Tribunaal in kennis gesteld met het verbod om deze wetten ten uitvoer te brengen.

De verdachten hebben dit verbod bewust naast zich neer gelegd en zijn vervolgens verder gegaan met het nemen van besluiten om het referendum te kunnen bekostigen en te kunnen organiseren. In de aanloop naar dat referendum zijn de verdachten er meerdere malen op gewezen dat de Spaanse regering niet anders kon dan met de sterke arm in te grijpen om te verhinderen dat een illegaal referendum zou worden gehouden. Ook deze waarschuwingen zijn door de verdachten bewust genegeerd. Sterker nog, en dat neemt het Hoogste Gerechtshof de verdachten extra kwalijk, zij hebben een mediacampagne gevoerd om de Catalaanse kiezers de illusie te geven dat als zij in meerderheid ‘ja’ zouden stemmen er een legale Catalaanse republiek zou ontstaan. Dit terwijl de verdachten tijdens het proces hebben toegegeven dat zij dondersgoed wisten dat het juridisch gezien niet houdbaar was om op de door hun uitgevoerde wijze tot een legale afscheiding van Spanje te komen. De werkelijke bedoeling van het referendum was echter om de Spaanse regering onder druk te zetten om tot een dialoog te komen en meer autonomie voor Cataluña af te dwingen.

Dit alles is, volgens het Hoogste Gerechtshof, door de verdachten gepresenteerd aan de Catalaanse bevolking als een legitieme uitoefening van het recht om te besluiten (derecho a decidir), terwijl het in feite ging om het recht om de regering onder druk te zetten (derecho a presionar). Het recht om te besluiten is volgens het Hoogste Gerechtshof gebruikt als lokvogel om de Catalaanse bevolking te mobiliseren tot het oprichten van een onafhankelijke staat. In de uitspraak wordt uitgelegd dat een dergelijk recht om te besluiten in geen enkele Europese grondwet is opgenomen.

Bij dit gehele proces zijn publieke gelden ter beschikking gesteld (het precieze bedrag is niet bekend maar loopt in de miljoenen) die – via de landelijke begroting van de overheid – uiteindelijk afkomstig zijn van alle Spaanse belastingbetalers. Met andere woorden, een willekeurige belastingbetaler uit Malaga heeft de poging om Cataluña af te scheiden van Spanje medegefinancierd.

Voor een veroordeling wegens rebellie is volgens het Hoogste Gerechtshof nodig dat het geweld instrumenteel, functioneel, met voorbedachten rade en zonder onderbreking heeft plaatsgevonden. Daarvan is geen sprake geweest, omdat het in deze zaak om incidenteel geweld ging. Dat is de hoofdreden dat de verdachten van rebellie zijn vrijgesproken.

Het misdrijf sedición stelt het op illegale wijze veranderen van de grondwet op zich niet strafbaar maar wel als daarbij de bevolking wordt gemobiliseerd en wordt aangespoord om te verhinderen dat legaal tot stand gekomen wetten en rechtelijke uitspraken ten uitvoer worden gebracht. Dit is het cruciale element van de delictsomschrijving van dit misdrijf.

Het Hoogste Gerechtshof acht bewezen dat negen van de twaalf verdachten zich daaraan hebben schuldig gemaakt.

De minimumstraf die een rechter daarbij dient op te leggen voor dit misdrijf ligt tussen de tien en vijftien jaar als het om personen gaat die een gezagdragende functie vervullen. Als de rechter dus tot een veroordeling voor dit misdrijf komt, kan hij niet minder dan tien jaar opleggen. Een dergelijk systeem van strafoplegging kennen wij in Nederland niet. De strafrechter is in principe vrij in het beslissen over de hoogte van de straf mits het wettelijk maximum niet wordt overschreden. Het verbaast dus op zich niet dat in deze zaak nu straffen zijn opgelegd hoger dan tien jaar. In Nederland kennen we de variant van afscheiding van het Rijk zonder geweld niet in het Wetboek van Strafrecht. Is er wel sprake van geweld of een aanslag dan zijn in Nederland de maximumstraffen (artikel 93 Sr) ook heel hoog, namelijk 30 jaar of levenslang, ook als de coup niet slaagt.

Het Hoogste Gerechtshof motiveert tot slot de vervolging voor het misdrijf van sedición met een aantal argumenten. Als dit misdrijf in dit geval onbestraft zou blijven vindt een onomkeerbare ontwrichting van een democratisch tot stand gekomen Staat plaats. De Spaanse overheid heeft niet alleen de belangen te dienen van de Catalanen die tegen afscheiding van Spanje zijn, maar ook de belangen van alle overige Spanjaarden die niet woonachtig zijn in Cataluña. Zij allemaal vormen samen nu eenmaal de bevolking van het land Spanje, aldus het Hoogste Gerechtshof.

Gelet op al deze argumenten is het legitiem dat de Spaanse overheid in deze kwestie heeft ingegrepen. Omdat het om zulke fundamentele beginselen gaat van de rechtstaat, die willens en wetens door de verdachten zijn genegeerd, is het niet verwonderlijk dat er een strafrechtelijk proces is gevolgd. Dat de straffen naar Nederlandse maatstaven hoog zijn uitgevallen, vindt zijn oorzaak in het feit dat Spanje in tegenstelling tot veel andere Europese landen het misdrijf van sedición kent in samenhang met een minimumstraf van tien jaar.

Waarschijnlijk hebben de rebellen de werking van het strafrecht onderschat en gedacht dat het niet zo’n vaart zou lopen. Dat bleek dus een verkeerde inschatting. Er is in deze zaak immers ook voldaan aan het zogenaamde legaliteitsbeginsel: een feit is alleen strafbaar als dat in de wet is vastgelegd; een burger moet met andere woorden in de wet kunnen lezen welk gedrag strafbaar is. Voor de verdachten die een gezagdragende functie vervulden geldt eens temeer dat zij op de hoogte hadden dienen te zijn van het misdrijf van sedición.

Bezien vanuit rechtstatelijke beginselen kan het voor de Catalanen dan ook geen verrassing zijn geweest dat dit de uitkomst zou worden van een proces dat op 6 september 2017 is begonnen en op 14 oktober 2019 met de uitspraak van het Hoogste Gerechtshof voorlopig is geëindigd.

Er zal ongetwijfeld cassatie volgen bij het Constitutionele Tribunaal maar de meeste verdachten zullen dan na een uitzonderlijk lange periode van voorlopige hechtenis al gedeeltelijk (onder bepaalde voorwaarden) op vrije voeten zijn omdat in de uitspraak de deur naar een licht gevangenisregime is opengezet.

Met deze uitspraak wordt bekrachtigd dat ook politici niet ongestraft tegen de democratische normen en waarden in kunnen gaan om hun doelen te verwezenlijken. De oplossing van het conflict in Spanje is niet per se dichterbij gekomen met deze uitspraak maar de spelregels om dat te bereiken liggen nu wel vast. De net gekozen grootste politieke partij in Spanje benadrukt nu dat een dialoog met de onafhankelijkheidspartijen uit Cataluña wenselijk is maar alleen binnen het raamwerk van de wet.

 

Boudewijn van Eijck is strafrechtadvocaat (partner bij Sjöcrona Van Stigt Advocaten Rotterdam). Dit essay is ook verschenen in NJB 2020/127, afl. 2. 

 

Bron afbeelding: Wikimedia Commons / Cberbell

Over de auteur(s)