Het begint nu ook aan het smartengeldfront op te vallen: het voortouw dat de strafrechter heeft genomen. Dat heeft alles te maken met de voorschotregeling zeden- en geweldsmisdrijven: als de dader niet binnen acht maanden de door de strafrechter toegewezen schadevergoeding betaalt, doet de Staat dat. Uiteraard zoekt het CJIB vervolgens verhaal op de dader, maar omdat dat vaak tevergeefs is, pakt de regeling uit als overheidsgarantie.
Dat verklaart dat veel vorderingen in het strafproces worden ingesteld – wordt de civiele route gevolgd, dan geldt deze voorschotregeling niet – en biedt de strafrechter de gelegenheid op kosten van de Staat de mogelijkheden van het civiele recht te verkennen. Zo komen diverse strafrechters zonder serieuze motivering op veel hogere smartengeldbedragen uit (€ 350.000 o.m. in RBROT:2020:13006) dan we van de civiele rechter gewend zijn. Vooralsnog gaat de laatste daarin niet mee (RBMNE:2022:106: hoogste bedrag € 200.000), maar daarmee is het verschil niet weg; eerder wordt het zo bevestigd.
Deze status quo is ongelukkig vanuit consistentie-oogpunt, maar zeker ook vanuit een oogpunt van gelijke behandeling. Andere letselschadeslachtoffers die een aansprakelijke kunnen aanwijzen maar niet door een strafbaar feit zijn getroffen, kunnen niet rekenen op een door de Staat gegarandeerde vergoeding. Dit betreft de ‘bulk’ van de letselschades: arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkeersongevallen, medische incidenten, ongelukjes in de particuliere sfeer. Dat de aldus getroffenen vaker dan bij strafbare feiten wel een solvabele (althans verzekerde) debiteur treffen, was niet de achtergrond van de regeling en zou zo’n verschil in behandeling ook niet rechtvaardigen: ook ‘gewone’ letselschadeslachtoffers moeten het met enige regelmaat zonder (volledige) schadevergoeding stellen. Bovendien kennen we al lang een ‘voorkeursbehandeling’ van slachtoffers van geweld: het Schadefonds Geweldsmisdrijven voorziet uit solidariteit in een overheidstegemoetkoming, ongeacht of de dader bekend is, vervolgd wordt of solvabel is. Maar ook binnen de groep slachtoffers van strafbare feiten is de een beter af dan de ander: zo valt niet elk delict onder de voorschotregeling en, als dat wel zo is, wordt de benadeelde, wanneer behandeling van zijn vordering de strafzaak onevenredig belast, verwezen naar de civiele rechter. In dat traject geldt de regeling echter niet, zodat meestal van een civiele zaak wordt afgezien.
Eigenlijk is de voorschotregeling een door de Staat afgegeven blanco cheque waarop de strafrechter het bedrag invult. In 2018 liepen twee Amerikaanse toeristen bij een aanslag op Amsterdam CS ernstig letsel op. De strafrechter wees € 2,8 miljoen schadevergoeding toe (GHAMS:2020:3077). Rara, wie die rekening betaalt. En we konden het weten. De voorschotregeling gaat terug op een amendement-Wolfsen/Teeven (Kamerstukken II 2007/08, 30143, nr. 15), waarvan de gevolgen duidelijk zijn onderschat. Tijdens het kamerdebat stelde Van Toorenburg dat de Staat zichzelf evt. met een ‘megagrote ongedekte cheque’ opzadelt, maar lijkt de Kamer vertrouwd te hebben op verhaal op de verdachte (Heerts: ‘De Friezen uit Leeuwarden [vestigingsplaats CJIB] komen op hem af totdat de laatste cent is terugbetaald.’) (Kamerstukken II 2007/08, 30143, nr. 28)
Met het advies van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding slachtoffers van strafbare feiten (Op verhaal komen) leek in 2021 alsnog de juiste weg ingeslagen. De inzet van publiek geld voor slachtoffers van strafbare feiten behoeft volgens ‘Donner’ rechtvaardiging die dwingt tot consistentie: wat rechtvaardigt in welke gevallen welke overheidsfinanciering? Van ‘Donners’ ‘rechtvaardigingsgronden’ zijn twee nu relevant: (1) slachtoffers van ernstige misdrijven verdienen hulp bij het weer op de been komen en (2) slachtoffers van strafbare feiten verdienen ondersteuning bij verhaal van hun schade op de dader. De eerste grond fundeert het Schadefonds Geweldsmisdrijven dat vanuit solidariteit voorziet in een overheidstegemoetkoming. De tweede rechtvaardigt bijv. dat de overheid helpt bij de inning. Maar een onbeperkte overheidsgarantie van betaling van de schadevergoeding bij bepaalde delicten wanneer de dader daartoe niet in staat is, laat zich niet rechtvaardigen ten opzichte van andere slachtoffers van (andere) strafbare feiten en evenmin ten opzichte van door ander onheil getroffenen. Waarom zou de overheid hiervoor onbeperkt moeten instaan? Overheidsfinanciering van compensatie van slachtoffers van strafbare feiten was juist beperkt gebleven tot een tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld. ‘Donner’ adviseerde daarom de voorschotregeling terug te brengen tot bedragen waarvan gelet op CJIB-ervaringen kan worden aangenomen dat zij daadwerkelijk worden geïnd. De overheid schiet zo echt voor wat naar verwachting kan worden verhaald, maar verstrekt geen blanco cheque, omdat zich dat aan andere slachtoffers niet laat uitleggen.
Een verstandig advies met een prijskaartje: slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven zouden moeten inleveren. De regering heeft dan ook even op ‘Donner’ zitten kauwen. In zijn op 2 juni jl. verschenen beleidsreactie (Kamerstukken II 2022/23, 33552, nr. 111) slaat het Ministerie van J&V dit advies in de wind: inperking van de voorschotregeling zou een te grote versobering van de positie van slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven inhouden. Weerwind maakt zich juist sterk voor uitbreiding van het bereik van de voorschotregeling, omdat hij niet kan uitleggen waarom het ene delict er wel onder valt en het andere niet.
Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald. Het is kennelijk aan dovemansoren gericht. Natuurlijk is het versoberen van de voorschotregeling politiek lastig, maar de inconsistenties van het huidige stelsel en het open einde in de kosten ervan dwingen tot het maken van keuzes. Voortgaan op de ingeslagen weg, zoals Weerwind wil, zal de inconsistenties vergroten. Dat de bestaande regeling niet wordt omgevormd tot een echte voorschotregeling betekent niet alleen dat de regering blanco cheques blijft uitschrijven aan strafrechters, hetgeen past bij het actuele beeld van een compensatiemaatschappij, maar benadrukt tegelijkertijd de ongelijke behandeling van letselschadeslachtoffers door de overheid. Zo royaal is zij niet altijd.
Dit Vooraf wordt gepubliceerd in NJB 2023/1619, afl. 23
Afbeelding: Pixabay