Het strafproces lijkt steeds minder geschikt voor afdoening van álle soorten en maten schadevergoedingsvorderingen. Daarom doet op dit moment een tijdelijk adviescollege onderzoek naar het schadevergoedingsstelsel voor slachtoffers van strafbare feiten. Strafrechter Jacco Janssen geeft hier in drie grove penseelstreken de contouren voor een simpele, snelle en adequate regeling.
Als moderne Rotterdamse strafrechter heb ik een LinkedIn-account. Zo blijf ik ook online in contact met de samenleving en advocaten, officieren van justitie, collega’s en studenten. Sinds kort word ik ook gevonden door slachtoffers in strafzaken. Mijn eerste neiging was: terugrennen naar mijn ivoren toren maar toen dacht ik: ‘slachtoffer zijn is geen keuze, dat ben je opeens!’ en reageerde op het bericht. Ook andere keuzes worden niet door het slachtoffer zelf gemaakt. Wetgever, Openbaar Ministerie, advocatuur en strafrechters gaan over de manier waarop leed, emotie en schade in het strafproces aan bod komen. Ondanks ieders inzet verloopt dat voor het slachtoffer nog niet altijd vlekkeloos.
Knelpunt
Een van de belangrijkste rechten van een slachtoffer is de vordering tot schadevergoeding. Daar knelt de schoen. Steeds vaker voelt de strafrechter zich niet helemaal oké bij de wijze waarop hij vorderingen tot schadevergoeding in het strafproces moet afhandelen. Was het in het laatste decennium van de vorige eeuw nog de kapotte bril als gevolg van een mishandeling waarvoor schadevergoeding werd gevraagd. Nu gaat het vaak over andere, complexere, vorderingen tot schadevergoeding. Zo wordt niet zelden vergoeding gevraagd van shockschade, affectieschade, letselschade, verlies aan verdienvermogen en immateriële schade (smartengeld). De Hoge Raad heeft in mei 2019 de strafrechters een handje geholpen door in een overzichtsarrest1 uit te leggen hoe in het strafproces met al die schadevergoedingsvorderingen moet worden omgegaan. Desondanks lijkt het strafproces steeds minder geschikt voor afdoening van álle soorten en maten schadevergoedingsvorderingen. Het ontbreekt de strafrechter, de officier van justitie en de advocaten daarvoor simpelweg aan tijd én aan – daarmee samenhangende – expertise.
Ook de wetgever heeft dit in de gaten. In juli 2019 ging een wetsvoorstel (Innovatiewet strafvordering)2 in consultatie over o.a. een nieuwe regeling op dit punt. Na kritiek van vele kanten op dit voorstel besloot de ministerraad op 5 juni 2020 tot het instellen van een tijdelijk adviescollege dat onderzoek gaat doen naar het schadevergoedingsstelsel voor slachtoffers van strafbare feiten. De samenstelling van de commissie3 is indrukwekkend. Minister van Staat en voormalig vice-president van de Raad van State, Donner, is de voorzitter met aan zijn zijde vijf leden waaronder gerenommeerde wetenschappers die hun sporen op dit onderzoeksgebied hebben verdiend.
Kracht
De kracht van het behandelen van schadevergoedingsvorderingen in het strafproces zit in de eenvoud, de snelheid en de mogelijkheid dat de Staat de opgelegde schadevergoeding (deels) voorschiet en int bij de verdachte. Een nieuwe regeling moet daarom op die drie pijlers worden gebouwd waarbij het goede van de huidige regeling wordt behouden en de knelpunten van die regeling worden opgelost. Om dat te bereiken schets ik met drie grove penseelstreken de contouren van zo’n regeling.
a) Eenvoud
Het strafproces en de deelnemers daaraan zijn in de eerste plaats strafrechtelijk georiënteerd. In het strafproces moeten daarom bij voorkeur alleen die vorderingen worden ingesteld die door de strafrechter eenvoudig kunnen worden behandeld en afgedaan. Dat kan met de huidige procedure, die voor eenvoudige vorderingen recht doet aan de belangen van alle procesdeelnemers. Bij die vorderingen kan van de strafrechter en alle procespartijen namelijk worden verwacht dat zij zonder al te veel voorwerk en kennis van het civiele recht adequaat kunnen ingaan op en/of beslissen over de vorderingen.
Eenvoudig zijn bijvoorbeeld vorderingen die gaan over:
- Beperkte materiële schade: schade die het direct gevolg is van het strafbare feit. Te denken valt bijvoorbeeld aan de kapotte broek, de gestolen fiets, het eigen risico van de ziektekostenverzekering, de directe kosten van medische behandeling, kosten van lijkbezorging etc.
- Beperkte immateriële schade: schade veroorzaakt door (ernstig) verdriet, pijn en verlies aan levensvreugde na een misdrijf. De wetgever zou de strafrechter de ruimte moeten laten om voor ‘eenvoudige’ immateriële schadevergoeding te komen tot forfaitaire bedragen per delict. De strafrechters zouden daar invulling aan kunnen geven door een lijst van (gewelds)delicten op te stellen waarbij voor immateriële schadevergoeding een standaardtarief geldt. Een eenvoudige slagvaardige procedure met een grote mate van rechtseenheid.
- De Wet Vergoeding Affectieschade regelt smartengeld voor ervaren leed door naaste familieleden van slachtoffers. Deze familieleden kunnen schadevergoeding krijgen als het slachtoffer is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft. Dit gaat om vaste bedragen van tussen de € 12.500 en € 20.000.
Alle andere vorderingen zouden door de strafrechter moeten worden doorgeleid naar een speciale civiele rechter in strafzaken.
b) Snelheid
Om ook voor deze doorgeleide vorderingen de snelheid te behouden moet bij die civiele rechter een deels ‘nieuwe’ procedure worden ontwikkeld. Het uitgangspunt bij die procedure is het veroordelende vonnis van de strafrechter en de schadevergoedingsvordering die bij de strafrechter is ingediend. In die procedure wordt de regeling zoals deze nu al is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering door deze civiele rechter gevolgd.
Na het vonnis van de strafrechter kan de verdachte en zijn – eventueel civiele – advocaat binnen een maand zijn schriftelijk verweer op de vordering indienen bij de civiele rechter. Dit geeft hem tijd en ruimte om behoorlijk verweer te kunnen voeren. De civiele rechter kan vervolgens binnen weer een maand een zitting organiseren voor hoor en wederhoor om vervolgens binnen ook een maand vonnis te wijzen. Bij het volgen van deze procedure zou er binnen uiterlijk drie maanden een vonnis in de schadevergoedingszaak liggen. Als hoger beroep wordt ingesteld in de strafzaak kan het schadevergoedingsvonnis met de strafzaak mee in hoger beroep waar vervolgens dezelfde procedure kan worden gevolgd.
Vindt de civiele rechter dat nog geen vonnis kan worden gewezen en dat nadere stukkenwisseling en/of bewijslevering noodzakelijk is, kan hij de zaak aan zich houden en verder afhandelen als gewone civiele zaak.
c) Voorschotregeling
Het echte grote succes van schadevergoedingsvorderingen in het strafrecht ligt in de genoemde voorschotregeling. Bij gewelds- en zedenmisdrijven schiet de Staat – bij uitblijven van betaling door de verdachte – het gehele bedrag voor. Sinds 2011 is € 55 miljoen voorgeschoten,4 waarvan € 29 miljoen moeilijk verhaalbaar blijkt. In het genoemde wetsvoorstel wil de minister – wellicht daarom – voor een deel van die voorschotregeling af. In de door mij voorgestelde procedure zou de voorschotregeling – anders dus dan in het voorstel van de minister en anders ook dan de huidige regeling – ook van toepassing zijn als de civiele rechter op de vordering beslist. Wel zou een voorschotplafond kunnen worden ingevoerd voor de naar de civiele rechter doorgeschoven vorderingen (bijvoorbeeld € 250.000). De voorschotregeling wordt daarmee betaalbaarder en komt meer in overeenstemming met andere civiele vorderingen uit onrechtmatige daad waar de benadeelde geheel zelfstandig zijn geld moet proberen te krijgen.
Inkleuring
Drie grove penseelstreken met contouren voor een simpele, snelle en adequate regeling. Het adviescollege brengt in februari 2021 zijn advies uit aan minister Dekker. In de ivoren toren ben ik niet meer bereikbaar; de commissie kan mij via LinkedIn vinden voor nadere inkleuring.
Deze Opinie verschijnt in NJB 2020/2168, afl. 32. Mr. J.H. Janssen is senior rechter A bij de Rechtbank Rotterdam.
Afbeelding: www.pixabay.com