Aanpak ‘onnodige’ sekseregistratie

Er is een nieuwe stap gezet op weg naar een (Europees) Nederland zonder ‘onnodige sekseregistratie’.1 Voor sommigen is het idee van ‘onnodige’ sekseregistratie een pleonasme. Die vinden het toekennen van (juridisch) geslacht, en het verzamelen, gebruiken en doorgeven van zulke gegevens per definitie onnodig, sterker: onwenselijk. Tot de nadelen behoort niet alleen de ‘administratieve overlast’ voor mensen wiens juridisch geslacht niet naadloos past op hun zelfervaren genderidentiteit, maar ook algemener het effect van sekseregistratie op het in stand houden van stereotypen en gendernormen, waarmee ‘systemische’ ongelijkheid in stand wordt gehouden.2 Het verminderen van onnodige sekseregistratie faciliteert de mogelijkheid voor mensen om zelf te bepalen wie ze (willen) zijn, en draagt bovendien bij aan de bescherming van privacy.3

Anderen, waaronder het kabinet, vinden dat het vaak wél een nuttig doel dient. Te denken valt aan statistisch onderzoek voor bijvoorbeeld het berekenen van verzekeringspremies, emancipatiebeleid of gezondheidszorg, als identificatiemiddel en – nog steeds – voor het familierecht. Maar de regering heeft ingezien dat gegevens over sekse ook te onpas worden gebruikt. Op 3 juli 2020 stuurde de minister van OCW (mede namens Rechtsbescherming en BZK) een brief naar de Kamers over de voortgang van de aanpak van onnodige sekseregistratie. Zij bespreekt twee soorten mogelijke acties: het verminderen van het vragen naar en gebruiken van gegevens over sekse en het verruimen van de opties voorbij de klassieke M en V hokjes.

Niet heel verrassend blijkt vermindering voor het kabinet makkelijker dan verruiming.

 

Terugdringen gebruik

Om te beginnen is er een interdepartementale werkgroep in het leven geroepen die de ministeries bewust(er) moet maken van het sekseregistratie beleid. Bovendien moet de werkgroep proberen om, waar sekseregistratie wel nuttig wordt geacht, meer duidelijkheid te scheppen over het doel en de aard van de informatie over sekse: heeft de overheid informatie nodig over juridisch geslacht, over fysieke kenmerken of over sociale aspecten van geslacht? Om daarvoor een helpende hand te bieden zijn een afwegingskader en een tool box ontwikkeld.4 De bedoeling is dat ook het bedrijfsleven en andere niet-overheidsorganisaties die instrumenten gaan gebruiken, maar helaas zegt de minister niets over de in het afwegingskader voorgestelde evaluatie van de bruikbaarheid en het gebruik ervan. Dat is jammer. In de eerste plaats is het alleszins denkbaar dat de nu ontwikkelde instrumenten bijvoorbeeld te generiek blijken en verfijning behoeven. Het gebruik is geheel vrijwillig, en het is daarom maar zeer de vraag – zeker in tijden van (corona)recessie – hoeveel organisaties hiervoor tijd zullen vrijmaken. Een evaluatietermijn zou waardevol zijn. Omdat sekse als gegeven in onnoemelijk veel processen is verweven, en vaak ook nog onzichtbaar door koppeling van software enz., zou het bovendien goed zijn als de overheid een meldpunt en vraagbaak zou openen voor degenen de wel proberen om te achterhalen of zij nu wel of niet wettelijk verplicht zijn om informatie over sekse te verzamelen. Dat zou bijvoorbeeld bij de interdepartementale werkgroep kunnen worden belegd.

 

ID: geslacht weg, en de voornamen dan?

Een toch wel onverwachte maar zeer welkome stap is de aankondiging dat bij de volgende herziening van het productieproces van de Nederlandse identiteitskaart, de vermelding van geslacht verdwijnt. Het duurt nog even (2024-2025) maar dan heb je (of beter: mis je) ook wat. Jammer is wel dat niets wordt gezegd over de vermelding van voornamen. Voornamen zijn immers heel vaak genderspecifiek. In het bijzonder kinderen die uiting geven aan een genderidentiteit die afwijkt van hun juridisch geslacht maar dat nog niet kunnen of willen wijzigen, hebben daar last van, zo bleek uit de evaluatie van de Transwet in 2017.5 Enkel initialen zou ook tegemoetkomen aan het principe van data minimalisatie en privacybescherming.

De regeling van vermelding van geslacht op paspoorten blijft onveranderd: internationale regels (en software) maken een vermelding (M, V, of X) noodzakelijk.

 

Verruiming van de mogelijkheden

De BRP

Het verruimen van de mogelijkheden, bijvoorbeeld om bij de gemeente aan te geven dat men graag anders dan als ‘mevrouw’ of ‘meneer’ wil worden aangesproken heeft meer voeten in de aarde. Het ministerie van BZK zal de mogelijkheden en kosten (ook voor afnemers van informatie uit de BRP) nader laten onderzoeken en de Kamer daar later dit jaar over informeren.

 

Geboorteakte

Teleurstellend, is de bescheidenheid van de ideeën (plannen kunnen het niet genoemd worden) over verruiming van de registratieopties in de Basisregistratie persoonsgegevens. Sinds 2018 zijn er (ten minste) drie mensen geweest die van de rechter toestemming hebben gekregen om, via de (voor intersekse baby’s bedoelde) weg van art. 1:19d BW, op hun geboorteakte te laten vermelden dat ‘hun geslacht niet is kunnen worden vastgesteld’.6 De minister wil de jurisprudentie-ontwikkelingen voorlopig maar even aanzien. Dat gebeurt al sinds 2007. Enerzijds is dat begrijpelijk: het onderwerp is volop in beweging, ook internationaal en de vraag ‘hoe verder’ is complex: méér hokjes of géén hokjes? Bovendien is sekse als fundamentele bouwsteen voor de maatschappelijke ordening overal in verweven: het is heel moeilijk te overzien wat de gevolgen zullen zijn als een draadje wordt losgetrokken.

Anderzijds is het heel jammer dat nu het oplossen van dit complexe vraagstuk volledig bij de (heel kleine) groep wordt gelegd die én veel last heeft van hun slecht-passende juridisch geslacht, én over voldoende tijd, energie, principes en middelen beschikt om hierover te procederen. En dat terwijl de uitkomst van dit proces impact zal hebben op iedereen, gezien genoemde nadelen van sekseregistratie. Bovendien is er geen zekerheid voor individuele verzoekers dat zij hun zaak zullen winnen, zolang er geen wetgeving of uitspraak van de Hoge Raad is. Misschien zou een Officier van Justitie bij een volgende gelegenheid in hoger beroep moeten gaan.

Er is nóg een risico: de jurisprudentielijn die nu is ingezet kan in theorie nog alle kanten op, maar lijkt toch wel in de richting van een ‘derde hokje’ te gaan. Het bezwaar daartegen is dat daarmee sekse niet minder belangrijk wordt, hoewel dat wel in lijn zou zijn met de gelijkebehandelingswetgeving en het emancipatiestreven om sekse als het ware irrelevant te maken voor de maatschappelijke mogelijkheden die mensen krijgen. Tegelijkertijd worden door een derde hokje de standaarden voor mannelijkheid en vrouwelijkheid aangescherpt omdat de meer ambivalente ‘gevallen’ uit het midden worden weggehaald.7 Het is evident dat het makkelijker is om een extra hokje te introduceren dan om ze te slechten (zie bijvoorbeeld de situatie in Duitsland).

De tijd lijkt rijp voor een processenondersteuningsfonds. Zo’n fonds kan individuele verzoekers ondersteunen bij hun pogingen om hun juridisch geslacht geheel te schrappen, te wijzigen in iets anders dan M of V of de pragmatische categorie 'het geslacht is niet kunnen worden vastgesteld', nu de minister het kennelijk voorlopig aan rechtzoekenden wil overlaten. Ook zou zo’n fonds mensen kunnen bijstaan die met hun ‘X’ tegen bureaucratische problemen aanlopen, die zich ongetwijfeld zullen voordoen.

 

Conclusie

Er zijn weer een paar bescheiden stappen gezet om zelfbeschikking van mensen, ongeacht geslacht, te bevorderen. Een interdepartementale werkgroep gaat zich bezighouden met nut en noodzaak van sekseregistratie op ministerieel niveau met behulp van het afwegingskader. Het is te hopen dat dat goede voorbeeld, ook zonder stok achter de deur, gevolgd wordt door andere organisaties. Geslacht gaat van de ID-kaart af, maar nu de voornamen nog. Verder is het even afwachten wat er in de BRP wel of niet kan, en wat rechters en rechtzoekenden in Nederland verder gaan doen. Een wetgevend debat lijkt er voorlopig nog niet in te zitten. Het ‘rolt’ maar nog niet heel erg hard.

 

Afbeelding: www.pixabay.com

 

 

  1. Brief minister van OCW, d.d. 3 juli 2020, Voortgangsbrief aanpak onnodige sekseregistratie, kenmerk 21862678, <https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/03/eerste-kamer-voortgangsbrief-aanpak-onnodige-sekseregistratie>.

  2. Term ontleend aan het vooraf van Ybo Buruma, ‘Racisme en discriminatie als “systemische problemen”’, NJB 2020/1716, afl. 27; op 7 juli 2020 als blog gepubliceerd op NJBlog <https://www.njb.nl/blogs/racisme-en-discriminatie-als-systemische-problemen/>.

  3. Kamerstukken II, 30420, nr. 302, Brief minister van OCW, d.d. 1 april 2019, p. 1.

  4. Marjolein van den Brink en Jet Tigchelaar, Afwegingskader sekseregistratie, 1 nov. 2019, bijlage bij Brief minister van OCW, d.d. 3 juli 2020, <https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/03/afwegingskader-sekseregistratie-eindrapport>.; voor de online tool box onnodige sekseregistratie zie: http://atria.nl/sekseregistratie/.

  5. Marjolein van den Brink, Recht doen aan genderidentiteit; Evaluatie drie jaar Transgenderwet in Nederland 2014-2017, p. 63, 5 december 2017; bijlage bij brief minister 10 april 2019, 2550158; <https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/04/10/tk-bijlage-recht-doen-aan-genderidentiteit>.

  6. Rechtbank Limburg, 28 mei 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:4931), Rechtbank Noord-Nederland, 24 juli 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3437) en Rechtbank Midden-Nederland, 10 februari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:522).

  7. Hierover b.v. Geertje Mak, Doubting sex; Inscriptions, bodies and selves in nineteenth-century hermaphrodite case histories, Manchester UP, 2012.