Aanpak coronacrisis niet houdbaar

Hoewel het coronavirus nog volop heerst, liggen de bestrijdings- en beheersingsmaatregelen zwaar onder vuur. Juridisch en maatschappelijk. In deze opinie stellen wij de keuze die in het begin van de dreigende pandemie is gemaakt aan de orde. Daarnaast geven wij hoe aan hoe het anders kan en moet.

Onze Grondwet kent sinds 1887 een systeem van staatsnoodrecht. Elders in dit nummer wordt uitgebreid ingegaan op de onmogelijkheid om met behulp van dit instrumentarium het coronavirus te bestrijden en in te dammen.1

Begrijpelijkerwijs heeft het kabinet daar dan ook geen gebruik van willen maken. De Wet publieke gezondheid (Wpg) leek een veel betere keus. Dat is immers de infectieziektenbestrijdingswet bij uitstek. Die wet is echter bij nader inzien niet toereikend om een infectieziekte als veroorzaakt door het coronavirus te bestrijden. Weliswaar heeft de wetgever bij een infectieziekte uit groep A de meest besmettelijke varianten voor ogen gehad, maar niet één waarbij de hele samenleving – en niet alleen de infectueuze persoon – aan ingrijpende maatregelen moet worden onderworpen.

Dat gat hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s gemeend te kunnen opvullen met hun noodverordeningsbevoegdheid toen de Minister van VWS op grond van artikel 7 lid 1 Wpg aan de 25 voorzitters een bindende Aanwijzing gaf inzake de te treffen rampenbestrijdingsmaatregelen. In de Aanwijzing werd echter aan de voorzitters opgedragen om een aantal grondrechten te beperken: het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer vanwege een bezoekverbod in zorginstellingen alsmede vanwege een verbod op samenkomsten bij mensen thuis, de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging door het aantal deelnemers aan samenkomsten in gebouwen te maximeren, de vrijheid van onderwijs door fysiek onderwijs in schoolgebouwen te verbieden.

Daarmee kwamen die voorzitters in een onmogelijke spagaat. De noodverordeningsbevoegdheid is niet zo ruim dat de voorzitters in hun algemeen verbindende verordeningen mogen afwijken van de Grondwet. Dat staat letterlijk in artikel 176 Gemeentewet: ‘Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken.’ Daar kan soms tijdelijk op kleine schaal wel eens van worden afgeweken als acuut en direct levensgevaar dreigt. Maar voor langdurig diepgaand ingrijpen op de vrijheidsrechten van 17 miljoen Nederlanders biedt die bevoegdheid geen basis.2 Te meer daar van democratische controle op de noodverordeningen van de voorzitters onvoldoende sprake is. En het is ook niet zo dat artikel 7 Wpg de bevoegdheid van de voorzitters uitbreidt zodat met een noodverordening grondrechten kunnen worden ingeperkt.

Daarom is het noodzaak zo snel mogelijk de Wet publieke gezondheid aan te passen, zodanig dat er een legitieme basis ontstaat om grondrechten in te perken, dat we voortaan van doen hebben met uniforme regelgeving in crisistijd zonder regionale verschillen en dat er direct kan worden geacteerd zonder de tussenschakel van het veiligheidsberaad van de voorzitters van de veiligheidsregio’s ingeval van een crisis. Het verdient ten slotte aanbeveling om deze regeling onderdeel te laten uitmaken van het staatsnoodrecht. Dan is de volksvertegenwoordiging niet alleen betrokken bij het tot leven brengen ervan bij een crisis, maar kan zij ook de vinger aan de pols houden tijdens de rit en zorgen voor een evenwicht tussen gezondheidsbelangen, grondrechten en sociaal-economische belangen.

 

Deze Opinie verschijnt in NJB 2020/1135, afl. 18. Mr. A.J. Wierenga is als docent/onderzoeker (noodrechtspecialist) verbonden aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen, prof. mr. A.E. Schilder is hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam en prof. mr. J.G. Brouwer is hoogleraar Algemene Rechtswetenschap en directeur van het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid aan en van de Rijksuniversiteit Groningen.

 

Afbeelding: www.pixabay.com

 

  1. A.F. Vink, ‘Het Nederlandse staatsnoodrecht – Wat te doen met de EHBO-trommel die niet op orde is?’, NJB 2020/1134, afl. 18, p. 1308-1316
  2. Dat met de gemeentelijke noodbevoegdheden geen beperking mogelijk is van het recht op privacy en het huisrecht is ook door de regering als standpunt ingenomen in: Gemeentelijke noodbevoegdheden, Standpunt inzake aanbevelingen onderzoeksrapport ‘Het gebruik van gemeentelijke noodbevoegdheden’, Ministerie van Binnenlandse Zaken, maart 1995. Ten tijde van de totstandkoming van de Gemeentewet 1992 betoogde de regering overigens dat de beperkingsclausules van art. 6 lid 2 (godsdienstvrijheid), art. 7 lid 3 (vrijheid van meningsuiting) en art. 9 lid 2 (recht op vergadering en betoging) wel beperkingen toelaten door middel van de noodbevoegdheden. Deze visie is evenwel moeilijk te rijmen met de beperkingensystematiek van de Grondwet volgens welke beperkingen herleidbaar moeten zijn tot een specifieke wettelijke basis. Zie in die zin ook: M.A.D.W. de Jong e.a., Orde in de openbare orde, Deventer: Wolters Kluwer 2017, www.wodc.nl/binaries/2582_Volledige_Tekst_tcm28-231936.pdf, p. 126 e.v.;
    zie verder hierover J.G. Brouwer & A.E. Schilder, ‘Nood breekt wet, ook de Grondwet?’, in: E.R. Muller & C.J.J.M Stolker (red.), Ramp en recht. Beschouwingen over rampen, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2001, p. 268-270.
Over de auteur(s)
Adriaan Wierenga
Docent/onderzoeker (noodrechtspecialist) Rijksuniversiteit Groningen
Jon Schilder
Hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Jan Brouwer
Hoogleraar Algemene rechtswetenschap aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen