A hard case

Het is het jaar 1968 als Louise O’Keeffe, vier jaren oud, voor het eerst naar school gaat: de Dunderow National School in Cork, Ierland. Het is een katholieke school, (indirect) in eigendom van de Bisschop van Cork en voor deze formeel bestierd door de pastoor, die echter vanwege zijn ouderdom het feitelijke bestuur had overgedragen aan een lokale priester.

Op de school werken twee onderwijzers, onder wie een zekere LH, die tevens het hoofd van de school is en wiens salaris wordt betaald door de Ierse overheid. In de eerste helft van 1973, op negenjarige leeftijd, wordt Louise ongeveer twintig keer seksueel misbruikt door LH. Een paar maanden later worden door andere ouders aan de pastoor klachten naar voren gebracht over seksueel misbruik door LH. Er blijkt ook al in 1971 door een ouder een soortgelijke klacht aan de pastoor te zijn gedaan, die daar geen gevolg aan heeft gegeven. Van geen van de klachten wordt door de pastoor of de ouders aangifte bij de politie gedaan. LH  wordt ontslagen, maar hij hervat al snel zijn werkzaamheden op een andere school, waar hij tot zijn pensionering, in 1995, blijft werken. In de periode 1969-1973 worden door de toezichthoudende inspecteur zes bezoeken aan de school afgelegd, een bovengemiddeld aantal. Er zijn gesprekken met ouders, maar daarin worden geen klachten jegens LH naar voren gebracht. De lessen van LH worden geobserveerd en bevredigend van kwaliteit bevonden.

Louise ondervindt psychologische problemen, maar associeert die zelf niet met haar misbruikervaringen, die zij verder psychisch onderdrukt. In 1996 wordt zij bezocht door de politie, die dan voor het eerst een onderzoek instelt naar LH, naar aanleiding van klachten van een voormalige leerling. LH wordt vervolgd voor 386 gevallen van misbruik gedurende een periode van tien jaren gepleegd jegens 21 kinderen. Hij wordt veroordeeld. Tijdens het proces, in juni 1998, naar aanleiding van andere getuigenissen, realiseert Louise zich voor het eerst het verband tussen haar problemen en het misbruik door LH. Van het Criminal Injuries Compensation Tribunal krijgt zij een billijkheidsvergoeding van EUR 53.962,24.1 Zij start een civiele procedure tegen LH en tegen de Ierse Staat. LH voert geen verweer en in oktober 2006 wijst de High Court een schadevergoeding toe ter hoogte van EUR 305.104. LH betaalt sindsdien per maand een bedrag van EUR 400.

De Staat voert wel verweer en is daarmee tot en met de Ierse Supreme Court succesvol; alle vorderingen van Louise worden afgewezen. Louise gaat naar het EHRM en die beslist daarover op 28 januari 2014, in de Grote Kamer (zaaknr. 35810/09) . Het vorenstaande moge duidelijk maken dat er stevige juridische noten gekraakt moeten worden voordat Louise het gelijk aan haar zijde kan krijgen. De eerste drempel is natuurlijk of er in 1973 een positieve verplichting op de Ierse overheid rustte om kinderen op niet-openbare scholen tegen misbruik te beschermen. Ja, zegt het hof (met bijna tweederde meerderheid), waaraan het fundamentele karakter van art. 3 EVRM ten grondslag wordt gelegd, in verbinding met de bijzonder kwetsbare positie van kinderen. Een en ander leidt tot de verplichting voor de Staat om juist in het primaire onderwijs speciale beschermingsmaatregelen te nemen. Het hof wijst vooral op twee verdragen die Ierland in 1973 heeft ondertekend (maar pas in 1989 heeft geratificeerd).2 Condicio-sine-qua-non-verband is niet vereist; voldoende voor staatsaansprakelijkheid is een verzuim bij het nemen van redelijkerwijs beschikbare maatregelen die een reëel vooruitzicht zouden bieden op een andere uitkomst. De Staat kan zich er voorts niet achter verschuilen dat het Ierse primaire onderwijs goeddeels in privéhanden was. De tweede drempel betreft de vraag of de Staat feitelijk voldoende beschermingsmaatregelen heeft genomen. Nee, zegt het hof. Het wijst op het zogeheten Carrigan-rapport uit 1935, waaruit naar voren kwam dat kindermisbruik toen in Ierland veel voorkwam3. En het hof concludeert over het Ierse toezicht droogjes dat ieder systeem van opsporing en rapportering dat zo’n extensief en ernstig wangedrag voor zo’n lange periode niet voorkwam, moet worden geacht niet effectief te zijn. Met betrekking tot art. 13 EVRM constateert het hof in dezelfde meerderheid dat Louise O’Keeffe geen effectieve mogelijkheden had om de Ierse Staat voor diens verzuim aan te spreken. Het hof wijst een bedrag van EUR 30.000 aan schadevergoeding toe en een bedrag van EUR 85.000 aan vergoeding voor proceskosten.

De dissenting opinions van de minderheid liegen er niet om. Die minderheid wijst er allereerst op dat de meerderheidsvisie getuigt van een onterechte toepassing van hedendaagse inzichten en maatstaven op het verleden. In dat licht betoogt de minderheid dat er niet één zaak is van het EHRM uit die periode die een enigszins vergelijkbare materie en uitkomst betreft. Het Carrigan-rapport ging vooral over misbruik in gesloten inrichtingen. Ten aanzien van het niet-klagen van de slachtoffers of ouders in die tijd stelt de minderheid: “We are not aware of any earlier case in which the authorities were blamed for the victims’ failure to complain.”. Tot slot: “In conclusion, we discern no causal link between the circumstances of the present case and the fact that the school, in which the applicant was abused by a lay teacher, was managed by the Catholic Church.”.

Wat is zo’n systeem van dissenting opinions mooi! Maar Louise O’Keeffe heeft toch maar – ten minste even mooi - gewonnen.4


Dit Vooraf is verschenen in NJB 2014/358-, afl. 7, p. 445

1. Welke vergoeding zij moet terugbetalen voor zover zij elders schadevergoeding zou weten te krijgen.
2. Art. 24 van het International Covenant on Civil and Political Rights en art. 2 van het International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights.
3. Dat de Ierse Staat tot 1991 niet heeft willen publiceren.
4. En wat vindt u eigenlijk: this hard case made good or bad law?

 

Over de auteur(s)
Author picture
Coen Drion
Advocaat-partner bij Jones Day