3 november Grondwetdag

Onbekend maar niet onbemind. Deze schijnbare tegenstelling bepaalde tot voor kort de houding van Nederlanders tegenover hun grondwet. Werd burgers gevraagd of ze die belangrijk vonden dan zei een overgrote meerderheid ‘ja’. De meesten konden ook toevoegen waarom: het is de grondslag van ons land. Democratie en recht. Maar kenden ze die dan? Nee, eigenlijk niet. Op 3 november 2023 bestaan vanaf de grondwet van 1848 de instituties en basisnormen die eendracht en een rechtvaardig bestuur kunnen dragen in ons land precies 175 jaar. Om dat in het hele land tot een volksfeest te maken wil de stichting ‘Grondwetcampagne 2023’ overal en op alle niveaus initiatieven stimuleren om van die 175 jaar Grondwet een daadwerkelijk nationale viering te maken. In de aanloop naar die dag zal de campagne zijn gericht op publieke zichtbaarheid van de Grondwet in toepasselijke situaties en verbeelding van aansprekende teksten en illustraties voor onderwijs en vorming.

De Nederlandse grondwet: onbekend maar wel bemind

‘Zo dood als een pier’, zei topjurist Alex Brenninkmeijer over de Grondwet in zijn Utrechtse oratie ‘Institutionele aspecten van de Rechtsstaat’ (2015). Dit door vakgenoten breed gedeelde oordeel is vooral gegrond op het verbod tot rechterlijke toetsing. Onder politici leidde het basisdocument van het Nederlandse staatsgezag ‘een armetierig bestaan’, constateerde het Tweede Kamerlid Segers bij het slotdebat over het wijzigingsvoorstel Halsema over ‘Constitutionele toetsing’ (eveneens in 2015). Dit bij gebrek aan de nodige steun teruggenomen ontwerp wilde rechterlijke toetsing aan bepalingen gerelateerd aan de grondrechten mogelijk maken. Deze ‘waarborgfunctie’ staat ook centraal in het regeringsvoorstel van 2018 tot opname van een algemene bepaling voorafgaande aan Artikel 1 luidende ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’ Met zo’n expliciete beginselverklaring hoopt men bij de burger meer belangstelling te wekken voor de Grondwet, niet onbegrijpelijk gezien de geringe bekendheid van het nationale basisdocument. Onder de bevolking een dode letter, zoals bleek uit opinieonderzoek uitgevoerd in opdracht van de staatscommissie Thomassen­ (2009-2010). Opvallend in die uitkomsten was hoezeer de Grondwet niet of nauwelijks werd gekend maar niettemin wel belangrijk werd gevonden. Dit geldt trouwens ook voor een begrip als ‘democratische rechtsstaat’.

Onbekend dus maar niet onbemind. Deze schijnbare tegenstelling bepaalde tot voor kort de houding van Nederlanders tegenover hun grondwet. Werd burgers gevraagd of ze die belangrijk vonden dan zei een overgrote meerderheid ‘ja’. De meesten konden ook toevoegen waarom: het is de grondslag van ons land. Democratie en recht. Maar kenden ze die dan? Nee, eigenlijk niet. Hun kennis beperkte zich tot hooguit gelijke behandeling en het discriminatieverbod (artikel 1 Gw) en enkele grondrechten zoals vrijheid van godsdienst (artikel 6 Gw) en meningsuiting (artikel 7 Gw). Een kentering kwam begin 2020, toen aanpak van de klimaatcrisis in het algemeen en de stikstofemissie in het bijzonder om forse ingrepen vroegen. Hier staat een publieke zorgplicht op het spel: de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het milieu (artikel 21 Gw). Na jaren van veronachtzaming is dit inmiddels een erkende staatstaak, maar wie moeten ervoor opdraaien? Het bedrijfsleven, de bouwers, de boeren, de burgers of de gepensioneerde buitenlui?

‘Er is woningnood en wonen is een grondrecht, het staat in de Grondwet’, zei Bouwend Nederland-voorzitter Maxime Verhagen in de aanloop naar zijn Malievelddemonstratie in die dagen. Klopt dat? Artikel 22 lid 2 Gw luidt ‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’. Wonen is dus een ­staatstaak, maar daarmee is het nog geen grondrecht. Rechtsgeldige aanspraken kunnen burgers en belangen­behartigers zoals Bouwend Nederland aan zo’n publieke zorgplicht niet ontlenen. Wel ondersteuning van een politiek betoog.

Voor andere pressiegroepen zijn er vergelijkbare zorgplichten waarop de overheid kan worden aangesproken. Zo konden ook de boeren die al even eerder met hun trekkers naar het Malieveldveld waren opgerukt, zich op de Grondwet beroepen: ‘De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid’ (artikel 20 lid 1 Gw). Maar de maatregelen waartegen zij demonstreerden, berusten eveneens op een krachtig geformuleerde staatstaak: de inmiddels bekende zorg gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu (artikel 21 Gw). Een zorgplicht die op zijn beurt daarmee kan botsen is die voor voldoende werkgelegenheid (artikel 19 lid 1 Gw).

Intussen heeft de COVID-pandemie de Grondwet dagelijks in discussie gebracht. Onontkoombaar zijn immers afwegingen tussen enerzijds grondwettelijk vastgelegde vrijheden zoals vergaderen en demonstreren (artikel 9) en anderzijds de plicht van de overheid tot bescherming van de volksgezondheid (artikel 22 lid 1 Gw). Hierin gaat het om de ‘maatschappelijke functie’ van de Grondwet: verbinding tussen staat en natie én binnen de heterogene burgerij. Voorwaarde voor activering daarvan is natuurlijk wel dat allen – volksvertegenwoordigers, bestuurders, ambtenaren én burgers – benul hebben van ons basisdocument van democratie en rechtsstaat. Maar in tegenstelling tot vrijwel de hele rest van de wereld ontbeert Nederland zelfs een jaarlijkse ‘Grondwetdag’.

Nationale gedenk- en vierdagen

Op de internationale lijst van ‘Independence Days’ valt de Nederlandse Onafhankelijkheidsdag op 26 juli 1581, de dag waarop de Staten-Generaal met een Plakkaat van Verlatinghe hun besluit verantwoordden de Spaanse koning Filips II van zijn gezag over de Nederlanden te ontdoen. Het mondde uit in de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Vanaf 1588 geldt dit staatsverband van de zeven ‘Verenigde Provincies’ als internationaal erkend. De Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776 weerspiegelt het doel, de vorm en de structuur van het Nederlandse onafhankelijkheidsdocument. Nationale feestdag is 26 juli echter nooit geworden. Die status valt vanaf 5 mei 1945 wel Bevrijdingsdag toe, al is het in een mager kader van slechts eens in de vijf jaar een landelijke vrije dag. De avond daaraan voorafgaand worden de oorlogsdoden herdacht. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei plaatst de hiermee verbonden activiteiten in het kader van immaterieel erfgoed waarvan te leren valt.

Koningsdag – thans 27 april, de geboortedag van ­Willem-Alexander – wordt jaarlijks nationaal gevierd, betrokken op de band met Oranje. Deze vrije dag heeft zich ontwikkeld tot een levendig familiefeest met een ­vrijmarkt en publieksactiviteiten op gemeenteniveau.

Wat we in dit land nog missen is een landelijke ­viering gericht op de band tussen natie en staat. In die lacune kan een Grondwetdag voorzien. Wikipedia kent ook een lijst van ‘Constitution Days’ waarop achter elk land de datum staat waarop de Grondwet wordt gevierd, al of niet als vrije dag. Bij veruit de meesten, Nederland incluis, is dit geen landelijke vrije dag. In een land waar de dag van de nationale bevrijding slechts eens in de vijf jaar als ‘public holiday’ wordt gevierd zou het vreemd zijn als het voor de Grondwetdag anders lag. Opmerkelijk is evenwel de op die internationale lijst vermelde datum: ‘December 15 (1954). Known locally as Koninkrijksdag’. Dat slaat dus niet op de Grondwet maar op het Statuut voor het Koninkrijk wat de betrekkingen regelt met de ‘rijksdelen overzee’. De Nederlandse grondwet kent een eigen geschiedenis die teruggaat tot de Unie van Utrecht (1579). Toch is ons basisdocument van staatsgezag en rechtsorde maar één keer nationaal gevierd en wel in 1998.

De Nederlandse Grondwetdag

‘De vergeten grondwet’ luidde de kop boven een artikel in De Groene Amsterdammer verschenen ter gelegenheid van de eerste officiële viering van de Nederlandse grondwet. Dat was 150 jaar na de staatsregeling van 1848, naar de bedenker van dat staatsdocument ‘de grondwet van Thorbecke’ genoemd. Die ontdeed de Koning van regeermacht en legde de wetgevende en uitvoerende staatsbevoegdheden bij regering en parlement. Op 3 november 1848 kreeg deze kracht van wet. Zo werd Nederland een democratie met een gekozen parlement, een aan ministeriële verantwoordelijkheid gekoppelde monarchie en een onafhankelijke rechterlijke macht.

Om te vieren ‘dat op die dag precies 150 jaar geleden die Grondwet in werking trad’ werd op 3 november 1998 de uitslag bekendgemaakt van een landelijke ‘grondwetwedstrijd’. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken had dit evenement gericht op ‘vakgroepen staats- en bestuursrecht, internationaal publiekrecht en politieke wetenschappen van de Nederlandse universiteiten én wetenschappelijke bureaus van politieke partijen. Deelnemers werden uitgedaagd met concept-grondwetsherzieningen te komen.’ Een heuse Grondwet-dag dus, gericht op academische vakgenoten en gevierd met een wedstrijd om de beste concepten voor verandering van die nog maar nauwelijks bekende staatsregeling zoals deze sinds de grote grondwetsherziening van 1983 gold. Voor de volksvertegenwoordigers die op de Grondwet een eed of belofte van trouw hadden afgelegd was er die dag niets, laat staan voor gewone burgers.

Toch was er eerder dat jaar nog ‘een groot feest’ in Den Haag geweest en wel op Bevrijdingsdag. Dit ‘Festival 150 jaar grondwet’ was georganiseerd door de Minister van Binnenlandse Zaken. Op 5 mei – in 1998 geen vrije dag – was het gestart met ‘een groot congres’ in het Vredespaleis. ’s Middags volgde in de Ridderzaal een slotdebat, waarna de koningin met duizend genodigden naar het Danstheater trok voor een balletvoorstelling waarin volgens de nieuwsbrief van het organiserend comité ‘de thema’s grondrechten en vrijheidsbeleving op creatieve wijze waren verwerkt’. Een en ander moest ‘het schitterende hoogtepunt zijn van tal van evenementen in den ­lande’. Bovendien had iedere provincie zijn eigen grondwetsherdenking; in Noord-Holland bijvoorbeeld lag de organisatie bij politiek-cultureel centrum De Balie, door het Comité getypeerd als ‘bolwerk van hoofdstedelijk vooruitstrevend denken’. Materiële uitkomst van ‘150 jaar Grondwet’ waren enige academische boeken waaronder een doorwrochte geschiedenisstudie getiteld De eeuw van de Grondwet. Grondwet en politiek in Nederland, 1798-1917 (Deventer: Kluwer 1998). Met de toen uitgevaardigde ‘Bataafsche Staatsregeling’ mag 1798 inderdaad gelden als het eigenlijke begin van onze Grondwet. Dat het toch niet de status kreeg van beginjaar heeft te maken met niet alleen het republikeins karakter van die periode maar ook de Franse troepen die er toen lagen.

Bij de Koninkrijkfeesten van 2013-2015 kwam de Grondwet opnieuw in beeld. Voor 2013 lag een viering van de landing van prins Willem VI op Scheveningen voor de hand. Hij was de oudste zoon van de in 1895 naar Engeland gevluchte erfstadhouder Willem V. In 1813 werd hij uitgeroepen tot Vorst en in 1815 ingehuldigd als Koning Willem I. In 2015 werd voor een viering teruggegrepen op het parlementair mandaat voor de Staten-Generaal, vanaf 1815 in een tweekamerstelsel. Maar wat te vieren in het tussenjaar 2014? ‘De Grondwet’, besloot het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk. Daarmee koos men voor een als voorlopig beoogde voorziening, gebaseerd op een schets van Gijsbert Karel van Hogendorp. Als voltooid document was die van 1815 geschikter geweest, temeer omdat in tegenstelling tot die van 1814 toen wél het openingsartikel van de huidige Grondwet was opgenomen, intussen verwoord als ‘Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’. De inhoud gaat terug op de Bataafse Staatsregeling van 1798, zoals gezegd de eerste formele grondwet in dit land. Daarvan was in 1814 wel de bepaling overgenomen van wat nu artikel 50 is: ‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.’ Met die proclamatie werd afscheid genomen van de districts-vertegenwoordiging die tot 1798 voor leden van het hoogste bestuursorgaan had gegolden. Inmiddels wordt deze clausule vooral gezien als een plicht van de ‘zonder last’ stemmende Kamerleden (artikel 67 lid 3 Gw) om zich bij besluitvorming op het algemeen belang te richten.

Bij dat ‘Grondwetfestival’ van 2014 is de inhoud van de Grondwet niet ter sprake gekomen. Uit een oogpunt van publieke belangstelling was met name het ‘Grondwetpad’ langs de Haagse staatslocaties wel een succes. Het verbond de burgerij met de ‘organisatorische’- of ‘inrichtingsfunctie’ van de Grondwet. Van heinde en verre kwamen burgers in groten getale naar de residentie om die gebouwen niet alleen aan de buitenkant maar ook van binnen te bezichtigen. Tweede en Eerste Kamer, Algemene Zaken met de Trêveszaal en het Torentje, de Raad van ­State, de Hoge Raad: overal was het publiek welkom. Voor camera’s en microfoons werd zowel tijdens de wandeling als daarna grote tevredenheid geuit. Op vragen naar wat van de Grondwet zelf was opgestoken kwam evenwel geen reactie.

In de evaluatie werd dat laatste niet meegenomen. Besloten werd dat er elke vijf jaar zo’n ‘Grondwetfestival’ zou komen. In tussenliggende jaren zouden het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de ­Tilburgse Staatsrechtkring samen een kleinschaliger Grondwetdag organiseren waarop nog wel langs de gebouwen van grondwetinstituties zou worden gelopen. In 2017 werd samen met het Montesquieu Instituut, ProDemos (‘Huis voor democratie en rechtsstaat’) en de Gemeente Den Haag inderdaad zo’n tussentijdse ‘Grondwetwandeldag’ georganiseerd.

In 2019 was het tijd voor het eerder aangekondigde vijfjaarlijkse Grondwetfestival. Zonder overleg met de partners van vijf jaar tevoren werd dit door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in alle stilte afgelast en vervangen door een door Binnenlandse Zaken zelf georganiseerd ‘Democratiefestival’. Op 29 en 30 augustus 2019 vond dit plaats in het bij Nijmegen gelegen Lent. Volgens minister Ollongren werd gezocht naar aanvullende manieren om de democratie dichter bij inwoners te brengen; het democratiefestival zag ze als een van deze manieren. De uitvoering lag bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG); planning en organisatie werden grotendeels uit­besteed. Afwisseling van educatieve sessies met amusement was de formule, kaartjes kon men gratis bestellen en ambtenaren mochten het evenement in werktijd bezoeken. De opkomst viel zwaar tegen, ook al waren in Gelderse steden gratis bussen ingezet tot aan Harderwijk toe. Verdeeld over twee dagen (vrijdag 30 en zaterdag 31 augustus) waren er 6417 mensen te gast op het festival, meldde De Gelderlander. Al met al kostte het de provincie Gelderland € 150.000 en Binnenlandse zaken ruim € 850.000. Per bezoeker € 158. Conclusie: een flop.

Niet alleen de kosten waren een probleem, in de evaluatie leverden betrokkenen ook kritiek op de ‘onevenwichtige programmering’. Niettemin moet het in 2021 opnieuw georganiseerd worden, deelde waarnemend minister Knops vorig jaar mee in antwoord op kritische Kamervragen. Binnenlandse Zaken wil doorgaan met het Democratiefestival, ‘dat in Scandinavische en Baltische landen inmiddels een traditie is’. Daar komen er veel bezoekers op af, zoiets moet ook hier de democratie versterken. Die is ‘meer dan een verzameling van formele instituten, regels en wetten’, voegde Knops nog toe: ‘Het is ook een manier van samenleven. We hebben gelegenheden nodig waarbij we elkaar ontmoeten en waarbij mensen met verschillende standpunten met elkaar in debat gaan.’ Het festival moet een plek zijn voor ‘persoonlijke ontmoetingen tussen burgers, landelijke, regionale en lokale politici, maatschappelijke organisaties en bestuurders’.

Hier rijst de vraag of dit aspect van het nationaal samenleven een vaste plek in het takenpakket van Binnenlandse Zaken moet krijgen. Is daartoe een horizontale organisatie niet meer geëigend, vanuit het grondvlak, met lichte verbindingen tussen initiatieven van onderop en passend bij de maatschappelijke functie van de Grondwet? Met voor allen geldende normen die de nationale waarden weerspiegelen verbindt de Grondwet immers staat en natie.

De Grondwet als fundament van nationale eendracht

Dat het democratiefestival geen succes zou worden was te voorzien. ‘Democratie’ en ‘Rechtsstaat’ blijven abstracte noties; er moet veel worden verduidelijkt voordat verbinding kan worden gelegd met vieren, laat staan een ‘festival’. Daartoe moet er iets te vieren zijn wat direct aanspreekt en verenigt en dat is de Grondwet zelf. Ontstaan vanuit Nederlandse eendracht en zelfbeschikking legt die de normen vast die staat en natie bijeenhouden en zo begrippen als democratie en rechtsstaat concretiseren. Als enige grondwet ter wereld begint de onze met het woordje ‘Allen’. Verkrijgbaar in een miniboekje. De onderliggende structuur dateert van 1848 zoals ontworpen door Thorbecke.­ Uniek in de zin dat de toetsing van grondwettelijke normen niet ligt bij de rechterlijke macht maar louter bij regering en parlement samen.

‘Die kan dus niet worden gehandhaafd’ is onder juristen de gevestigde mening ‘en dan heb je er ook niets aan’. Maar de staatsman Rudolf Thorbecke aan wiens ontwerp we die grondwet van 1848 en daarmee onze parlementaire democratie en rechtsstaat te danken hebben, wílde dat niet. In Remieg Aerts’ grootse biografie Thorbecke wil het wordt duidelijk waarom hij rechterlijke toetsing juist níet wilde: ‘… Het resultaat was dan dat de regering politieke benoemingen ging doen in de rechterlijke macht, waardoor de burger uiteindelijk “den waarborg eener zuivere regtsbedeeling” verloor,’ (p. 384). Thorbecke vreesde dus dat met rechterlijke toetsing van de Grondwet de scheiding van de drie staatsmachten – wetgevend, uitvoerend en rechterlijk – zou worden ondermijnd. De politiek zou zich met de benoeming en functionering van rechters gaan bemoeien en zo de grondregels voor parlementaire democratie en rechtsstaat ondermijnen.

Was dat een terechte vrees? Ontegenzeggelijk; zie de realiteit van rechterlijke toetsing. In Amerika is de benoeming van rechters totaal gepolitiseerd. Ook in Hongarije, Polen en tal van andere landen domineert partijpolitiek de rechtspraak. En hier? Nederland heeft het voordeel van het veronderstelde nadeel dat de rechterlijke macht niet alleen op papier maar ook in de rechtspraktijk onafhankelijk is van regering en parlement. Het is de paradox van rechterlijke toetsing dat juist daarmee de waarborgfunctie van de grondwet in de praktijk onder zware politieke druk komt te staan.

Toch blijft het nadeel dat Nederlandse rechters over handhaving van de Grondwet niets hebben te zeggen. Hier komt het dus geheel aan op de Staten-Generaal die samen met de regering grondwettelijk vastgelegde regels moet naleven. Besef van deze verantwoordelijkheid klonk door in de onweersproken regeringsuitspraak in de Troonrede van 2016 dat ‘aan grondwettelijk vastgelegde normen niet kan worden getornd’. Natuurlijk moeten volksvertegenwoordigers, bewindslieden en ambtenaren de Grondwet dan wel kennen en die ook wíllen waarmaken. Hetzelfde geldt voor de burgers en de media die het politieke gebeuren verslaan. Kennen volksvertegenwoordigers, ministers, ambtenaren, journalisten en burgers de Grondwet? Toetsen ze steeds hoe het met grondwetregels in de praktijk is gesteld? Niet of nauwelijks, helaas. Typerend is de recente toetreding van Tweede Kamerleden tot het (demissionaire) kabinet Rutte III in strijd met de grondwettelijk vastgelegde incompatibiliteit (57 lid 2 Gw).

De Grondwet in het nieuws

Intussen hebben de coronadebatten de Grondwet ­dagelijks in discussie gebracht. Beheersing van de COVID-19-pandemie confronteert ons immers met de maatschappelijke functie van de Grondwet. Naast de inrichtingsfunctie en de waarborgfunctie kreeg die reeds aandacht in een systematische analyse voorafgaand aan het werk van bovengenoemde staatscommissie Thomassen. Niet geheel onbekend trouwens, dit punt. De staatsman Drees zag de Grondwet sowieso als ‘in belangrijke mate de juridische neerslag van de maatschappelijke ontwikkeling’. De vrijwel totale ambtelijke veronachtzaming van grondwettelijk vastgelegde normen tijdens de Duitse bezetting mondde in 1983 uit in een grondige revisie met aanscherping van zowel de waarborgfunctie middels de vrijheidsrechten als de maatschappelijke functie in de vastgelegde zorgplichten van de overheid. Toen die grondig vernieuwde Grondwet eenmaal in het Staatsblad stond is evenwel verzuimd met een massale campagne de bevolking te wijzen op belang en betekenis van die nieuwe Grondwet en haar op hoofpunten vertrouwd te maken met de inhoud. Een kolossaal verzuim.

Wat volgde is politiek gezien een vrijwel grondwetloos tijdperk. Pas sinds de coronacrisis leven en samenleven ging beheersen wordt in het politiek debat vrijwel dagelijks naar de Grondwet verwezen. Daarbij gaat het om enerzijds bescherming van de persoonlijke levenssfeer – het grondwettelijk recht op privacy (artikel 10 Gw) en andere individuele vrijheidsrechten – en anderzijds de publieke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid (artikel 22 lid 1 Gw). Bij een pandemie biedt die specifieke zorgplicht van de overheid rechtvaardiging voor vrijheidsbeperkende maatregelen. Overheid, parlement en burger moeten er dus aan wennen dat maar zelden één enkel grondwetsartikel zonder meer doorslaggevend is. Er worden afwegingen gevraagd van uiteenlopende belangen in het licht van verschillende grondwettelijke en andere normen. De Grondwet legt die verantwoordelijkheid bij regering en Staten-Generaal, de provinciaal bestuurders en de Staten, de gemeentebestuurders en de gemeenteraad. De onafhankelijke rechter heeft tot taak in geschillen te beslissen. Verkiezingen geven de burger een stem bij het bepalen van de samenstelling van die staatsorganen. Die inrichting van het staatsbestel met bijbehorende taakverdeling representeert de ‘organisatorische functie’ van de Grondwet. Ook die moet voorkomen dat politiek ontaardt in één en al bekvechterij. 

Hierbij rijst wel de vraag wat we aan de Grondwet hebben als botsende belangen gedekt worden door elk een eigen grondwetregel zonder dat duidelijk wordt hoe tot een afgewogen politiek besluit te komen. Een antwoord is dat dit nu eenmaal voor elke wetstekst geldt. Van wettelijke voorschriften naar een besluit vergt een proces van feitenonderzoek, gedachtewisseling en oordeelsvorming. Daarbij speelt belangenafweging een vanzelfsprekende rol, met het algemeen belang als leidraad (artikel 50 Gw).

Al met al heeft de Nederlandse natiestaat vergeleken met talloze andere landen, ook in Europa, een opmerkelijk stabiele politieke en sociaal-economische geschiedenis gekend. Op 3 november 2023 kent ons land vanaf de grondwet van 1848 de instituties en basisnormen die eendracht en een rechtvaardig bestuur kunnen dragen. Om dat in het hele land tot een volksfeest te maken wil de stichting ‘Grondwetcampagne 2023’ overal en op alle niveaus initiatieven stimuleren om van die 175 jaar Grondwet een daadwerkelijk nationale viering te maken.

De Grondwetcampagne 2023 

Met een bolero-tempo (van rustig naar steeds luider) is de campagne van start gegaan. Vanuit het Zwolse geboortehuis van Thorbecke – www.staatshuys.nl – worden initiatieven op het grondvlak gestimuleerd en waar nodig en mogelijk gefaciliteerd.

De campagne is gericht op publieke zichtbaarheid van de Grondwet in toepasselijke situaties en verbeelding van aansprekende teksten en illustraties voor onderwijs en vorming. Borden met artikel 1 Gw midden tussen de partijborden bij de verkiezingen voor Provinciale Staten (Ede, 2019) en met artikel 21 Gw na weer een aardbeving (Loppersum, 2019, zie de foto’s hierboven) illustreren inzet en werkwijze. De plannen moeten natuurlijk vanuit de samen­leving zelf komen, van onderop en gericht op activiteiten vanuit met name de gemeentehuizen en de scholen. De inzet is simpel: Nederland verdient een echte Grondwetdag. Mét een aansprekende viering, niet op één plek maar verspreid over het hele land, op en rondom 3 november 2023.

 

Dit artikel is verschenen in NJB 2021/2474, afl. 44. Prof. mr. B. de Gaay Fortman is Honorair hoogleraar Mensenrechten aan de Universiteit Utrecht en initiator van de Grondwetcampagne 2023. 

Over de auteur(s)