Artikelen van Tom Schalken
Tijdschrift
NJB 37 (2020)
Gebrekkige coronavaccins
In rap tempo wordt wereldwijd gezocht naar een goed werkend coronavaccin. Vanuit de industrie komen signalen dat de mogelijkheid bestaat dat men niet alle bijwerkingen van een vaccin (nu al) kan voorzien. Dat roept de vraag op of hun immuniteit dient toe te komen voor eventuele productaansprakelijkheid. Deze bijdrage beoogt een aanzet te geven tot gedachtevorming over dit thema. Besproken wordt dat terughoudendheid moet worden betracht bij het accepteren van immuniteit voor productaansprakelijkheid voor een gebrekkig coronavaccin. Zo bestaan er, in ieder geval naar Nederlands recht, voldoende mogelijkheden om vaccinaansprakelijkheid beheersbaar te houden. Bovendien is de vraag welke effecten het verlenen van immuniteit heeft op de (toch al relatief lage) vaccinatiebereidheid. Dit alles betekent evenwel niet dat het wenselijk is om slachtoffers het pad van de productaansprakelijkheid te laten bewandelen. Dat pad is voor hen immers bezaaid met de nodige hindernissen. Een schadefonds voor slachtoffers van de bijwerkingen van een coronavaccin is het overwegen waard. De rechtvaardiging voor zo’n schadefonds is gelegen in de maatschappelijke solidariteit en het publieke belang van de volksgezondheid.
Gegevensbescherming, schadevergoeding en de bestuursrechter
De Awb beperkt de schadevergoedingsbevoegdheid van de bestuursrechter tot appellabele onrechtmatige besluiten, waardoor feitelijke bestuurshandelingen doorgaans buiten zijn rechtsmacht vallen. Gegevensbeschermingsrechtelijk wordt schade die er voor de burger toe doet doorgaans echter niet veroorzaakt door een appellabel besluit, zoals een gegevensbeschermingsrechtelijk inzagebesluit, maar door een feitelijke gegevensverwerking die daaraan voorafgaat. Daardoor kon de bestuursrechter zelden als schadevergoedingsrechter optreden in gegevensbeschermingsrechtelijke zaken. Recentelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke stap gezet om deze incompatibiliteit te verhelpen. In de 1-april-uitspraken, in het bijzonder die over het Pieter Baan Centrum, leidt zij uit de Uitvoeringswet AVG af dat de bestuursrechter wél bevoegd is te oordelen over gegevensbeschermingsrechtelijke schadeclaims. Maar de wetsgeschiedenis waar de Afdeling zich op beroept kan hiervoor strikt genomen geen rechtsbasis bieden. Het lijkt erop dat de Afdeling daarom een beroep deed op het politieke gezag van de Minister voor Rechtsbescherming, de verwerende partij in de Pieter Baan Centrum-zaak, om deze bevoegdheidsuitbreiding te realiseren. Zo creëerde zij, in samenspel met de minister, nieuw recht.
Ongewenste tweede nationaliteit
De initiatiefnota van Kamerlid Jan Paternotte over de ongewenste tweede nationaliteit roept meer vragen op dan dat ze oplossingen biedt. Het kernpunt: het bestaan van nationaliteiten waarvan men geen afstand kan doen blijft bestaan, met alle internationaalrechtelijke gevolgen van dien.
Reacties op de opinie van prof. Schalken
Het lijkt er op dat prof. Schalken in zijn Opinie in het NJB d.d. 25 september 2020 de vraag ‘Moet minister Grapperhaus van Justitie opstappen?’ afdoet met het argument dat dat niet hoeft, omdat, zo begrijp ik hem, de minister (slechts) zoiets belachelijks als de nauwelijks te handhaven afstandsregel van 1,5 meter heeft overtreden.
Tout va très bien, madame la marquise. Dat is de titel van het lied van Ray Ventura. De markiezin telefoneert met haar bedienden die in haar kasteel zijn achtergebleven. Zij vertellen haar dat haar merrie dood is, maar ondanks dat: tout va très bien, madame la marquise, dat de schuur is afgebrand, maar ondanks dat: tout va très bien.
Naschrift van prof. Schalken
Allemaal tot uw dienst; ik ken alle bezwaren.
Blog
Moet minister Grapperhaus van Justitie opstappen?
De discussie ging over de verkeerde vraag: over of de minister zich ook aan de 1,5 meter-regel moest houden en of deze al dan niet kon aanblijven in plaats van over de nauwelijks te handhaven gedragsregel en de torenhoge boete die eraan gekoppeld is.
Tijdschrift
NJB 21 (2013)
Roeien tegen de stroom in?
Over de verhouding tussen privaatrecht en bestuursrecht
De onderlinge vervlechting van privaatrecht en bestuursrecht neemt, mede onder invloed van EU-recht en het EVRM en als gevolg van privatisering van regelgeving, toe. De scheidslijn laat zich steeds moeilijker trekken. Aanscherping van grenzen wordt mogelijk een ‘roeien tegen de stroom in’. Is ook voor ons niet de tijd gekomen om ‘de kloof tussen beide rechtstakken’ te dempen? Een oproep tot debat.
De onderlinge vervlechting van privaatrecht en bestuursrecht neemt, mede onder invloed van EU-recht en het EVRM en als gevolg van privatisering van regelgeving, toe. De scheidslijn laat zich steeds moeilijker trekken. Aanscherping van grenzen wordt mogelijk een ‘roeien tegen de stroom in’. Is ook voor ons niet de tijd gekomen om ‘de kloof tussen beide rechtstakken’ te dempen? Een oproep tot debat.
Een juridische standaard voor ontoerekeningsvatbaarheid?
In veel rechtssystemen wordt een juridische standaard gehanteerd voor ontoerekeningsvatbaarheid. Een dergelijke standaard die in Nederland ontbreekt specificeert in welke gevallen een psychische stoornis tot ontoerekeningsvatbaarheid leidt. Hij functioneert als intermediair tussen gedragsdeskundige feiten enerzijds en de juridische norm anderzijds. In deze bijdrage wordt de introductie van een dergelijke juridische standaard in het Nederlandse strafrecht bepleit. De argumenten voor het introduceren van zo’n standaard houden onder meer verband met de grenzen van de gedragsdeskundige expertise, met transparantie en rechtsgelijkheid.
Een renaissance van vormverzuimen in het strafrecht?
De uitdaging van HR 19 februari 2013, LJN BY5321
De Hoge Raad geeft in een arrest van 19 februari 2013 handen en voeten aan argumenten die de rechter bij de toepassing van bewijsuitsluiting in de praktijk ongetwijfeld al in zijn belangenafweging zal meewegen. Echter, nu de rechter zijn beslissing, anders dan voorheen, extra en expliciet zal moeten motiveren, rijst de vraag of de Hoge Raad vanwege het gekozen format van zijn arrest het beslissingenschema van de strafrechter niet onnodig bemoeilijkt.
De Hoge Raad geeft in een arrest van 19 februari 2013 handen en voeten aan argumenten die de rechter bij de toepassing van bewijsuitsluiting in de praktijk ongetwijfeld al in zijn belangenafweging zal meewegen. Echter, nu de rechter zijn beslissing, anders dan voorheen, extra en expliciet zal moeten motiveren, rijst de vraag of de Hoge Raad vanwege het gekozen format van zijn arrest het beslissingenschema van de strafrechter niet onnodig bemoeilijkt.